De bevrijding van de intelligentsia is hetzelfde proces als de bevrijding van de arbeiders: de bevrijding van het menselijke vermogen om zich zo ongehinderd en genotvol mogelijk te ontwikkelen. Tussen beeldhouwer en draaier of kunstdraaier bestaat geen groot verschil. Een intuïtief handelende arts en een intuïtief handelende automonteur begrijpen elkaar gemakkelijk. Tussen een bioloog en een tuinman bestaat geen klassentegenstelling.

 

Deze rollen hebben iets overeenkomstigs: het wezenlijkste deel van hun werk is gelegen in eenzame concentratie. Wezenlijk is niet het gezag over anderen, maar de in gepeins verzonken confrontatie met de materie die tegelijkertijd zinnelijk en symbolisch kan zijn. Het wezenlijke van deze rollen ligt in het onderzoek en niet in de leer of in de instructie, ofschoon vermoedelijk ook die twee functies niet gemist kunnen worden.

 

Echter zelfs voor de filmregisseur of voor de onderzoeksleider is niet het hebben van macht karakteristiek, maar de visie, en die valt slechts in teamwork te realiseren. De schrijver wordt zo af en toe met de directeur van de uitgeverij geconfronteerd, maar het is niet zijn doel zelf directeur van de uitgeverij te worden. Doel van de schrijver is het dat zijn boek zonder ingrepen in een zo hoog mogelijke oplage en tegen een zo hoog mogelijk honorarium wordt uitgegeven en dat de uitgeverij voor een zo hoog mogelijke afzet tracht te zorgen.

 

Creatieve intellectuelen willen niet de baas spelen, zij willen in het algemeen mogen doen, verzinnen en in elkaar knutselen wat ze zich hebben voorgesteld. Onze utopie is tamelijk eenvoudig: al met al komt ze erop neer dat werken, toch eigenlijk iets geweldigs, geen vergeefse schande zou moeten zijn maar echt iets geweldigs.

 

De creatieve intellectueel is een superarbeider, een werknemer met een hoogst gecompliceerde bezigheid. Als hij zijn geestelijk-lichamelijk-sensitieve talent, dat hemzelf en niet de koper toebehoort, op een markt verpacht waarop híj de voorwaarden stelt, is hij op zijn plaats.

 

Zolang de culturele markt niet de markt van de bezitters van het talent is, zal er geen vrede zijn. Zij kunnen niet rusten zolang ze niet hun eigen markt krijgen, hun geestelijke macht, de heerschappij van het talent op de markt van de arbeid en de ideeën. Daar ging het van oudsher om, sinds duizenden jaren. De bevrijding van de intelligentsia staat sindsdien op het programma en zal op het programma blíjven staan.

 

Eén ding moet op zijn minst geaccepteerd worden: wij zijn de sjamanen. Het is niet waar dat met de scheppers van cultuur een afzonderlijke vrede mogelijk is. Het is niet waar dat zij in de universitaire schaapskooien gedreven kunnen worden. Het is niet waar dat het talent in de gecapitonneerde cellen van de communistische operettefuncties kan worden opgesloten.

 

Een compromis is uitgesloten. Men kan de talenten afmaken, men kan ze in zenuwinrichtingen laten verdwijnen, men kan er op hopen ze tijdelijk gekocht te hebben. Maar deze kerels zullen niet rusten zolang ze door heersende ezels bedreigd worden: als je aan de kost wilt komen, als je wilt leven, zal ook jij een ezel moeten zijn. Als het talent zich onschuldig voordoet, lieve ezels, kijk het dan in de ogen: het maakt zich vrolijk over jullie. Eén ogenblik duldt het jullie, dan zegt het: op je plaats, kleintje!

 

Meer dan de tegenstelling tussen kapitalist en arbeider interesseert ons in toenemende mate de tegenstelling die zich openbaart tussen diegenen die zich in het belang van de consolidering van de bestaande machtsverhoudingen inzetten voor de beperking van de vrijheid om te werken, de creativiteit, de kritische geest, de aan eigen wetten gehoorzamende rust en de uit kennis van het materiaal resulterende gevolgtrekkingen van anderen, èn diegenen die goed en in rust, zonder kunstmatige hindernissen willen werken, die ook uit zichzelf juist genoeg willen werken om fatsoenlijk aan de kost te komen.

 

Werkzame mensen verlangen niet naar luxe; die kan hun aandacht op den duur niet boeien. Voor hun welbevinden hebben ze behoefte aan werkelijke en subtiele vreugde. Ze vinden het belachelijk als iemand méér wil lijken door zich verkwistend te gedragen. De grote wetenschapsmensen en de grote schrijvers waren betrekkelijk bescheiden mensen.

 

De wetenschapsman en de duivelskunstenaar lijken in zoverre op elkaar dat ze er allebei het snelst plezier aan beleven als ze achter de oplossing van een probleem komen. Ze werken graag door tot ze op aangename wijze vermoeid zijn en verkeren ‘s avonds graag met een glas wijn in het gezelschap van hun vrienden. Ze onderscheiden zich van iedereen wiens belangrijkste bezigheid eruit bestaat anderen lastig te vallen, terecht te wijzen, te laten schrikken, voor de gek te houden of inderdaad vermoedelijk te vernietigen. Er bestaan betrekkelijk veel van zulke kunsten. Aan de ene kant diegenen die werken, aan de andere kant de chicaneurs.

 

Er bestaan mensen die het liefst van alles dirigeren en over anderen beslissen. Het is nog tot daaraan toe, als ze hun neiging uitleven enkel ter verwerving van een hoger inkomen dan de anderen. Maar als ze ons dwingen tot dom werk, als ze ons in de arrogantie van hun macht verhinderen het beste van onszelf te geven, als ze van de zaak in kwestie geen benul hebben maar niettemin luidkeels doen alsof ze er meer verstand van hebben dan wij, als ze ons voor ons werk niet genoeg betalen om zonder ontberingen te kunnen leven maar voor overbodige luxe in het privéleven en in dat van de staat (de tanks en raketten zijn de juwelen van de staat) een mateloos vertoon maken, als ze ons voorschrijven wat we te vereren en wat we te verachten hebben – meestal gaat het daarbij om iets wat we uit onszelf niet zouden vereren of verachten -, dan wekken ze bij ons, die in rust zouden willen werken, wrevel op.

 

De strijd om de vrijheid van de arbeid is een permanente strijd en kan dus ook nooit beëindigd worden. Onze filosofische vergissingen kunnen deze strijd evenwel ophouden en van het goede pad afbrengen, ze kunnen ons doelen voor ogen houden waardoor de vrijheid en de waardigheid van het werk enkel beperkter en labieler worden, ofschoon we op het tegendeel gehoopt hadden.

 

Een dergelijke vergissing op de weg naar de bevrijding van de arbeid was het communisme. Boven de stille werkers installeerde het communisme de dwaze ridderorde van lieden die er enkel luidkeels op los commanderen. Tegenwoordig heten ze niet meer kapitalist. Goed, ze hebben een andere naam. En het verschil? Dat ze het niet alleen binnen de onderneming voor het zeggen hebben maar ook daarbuiten, ze zijn alomtegenwoordig. Hun oren plakken zelfs aan de plafonds van mijn woning.

 

Als het alleen maar zakenlui waren, zouden ze uitgeven wat ik schrijf. Op deze manier echter verhinderen ze zelfs dat ik mijn roman in enkele tientallen gefotokopieerde exemplaren verspreid. Ze smijten enorm veel geld over de balk, ze onderhouden enorm veel gezonde mannen die met de stupide opdracht van de culturele controle op alle niveaus belast worden.

 

Ik hou niet van het communisme omdat ik er een samenhangend systeem van overbodige verboden en vrijheidsberoving in zie. Daaruit volgt nog niet dat ik van het systeem moet houden in de strijd waartegen het communisme ontstaan is: het kapitalisme. Het feit dat er een communistische uitbuiting bestaat, maakt de kapitalistische uitbuiting er niet beter op. Als de anderen de ideeën van de meest  onverschrokken mensen van een maatschappij slechts voor een verwaarIoosbaar klein deel kunnen leren kennen omdat de staatscultuur eerder een scheidsmuur is dan een overdrachtsmedium, wordt de institutionele orde van de cultuur terecht voorwerp van kritiek. Vergeefs proberen de representanten van de stompzinnige autoriteit kracht te putten

uit het feit dat ook in het andere militaire kamp de representanten van de stompzinnige autoriteit het tijdelijk voor het zeggen hebben. Ze hebben reden genoeg om voor de scherpzinnige blik van de werkende mensen bang te zijn.

 

De beroepsrevolutionairen beweerden van zichzelf dat zij de voorhoede van de arbeidersklasse waren. En wat zien we gebeuren? Ze werden de heersende orde, de politieke bureaucratie van de staatssocialistische dictatuur. Als ze tenminste niet zo gelukkig waren het slachtoffer te worden van een zuivering en, voor zover ze de gevangenis overleefden, de wereld weer te kunnen bekijken vanuit het perspectief van de werkende, onderzoekende, vredelievende en in de macht gedesinteresseerde mensen.

 

De beroepsrevolutionairen en latere partijbureaucraten zijn de verkondigers en de slachtoffers van de illusie, ze speelden hun rol, de rol van de strijdende autoriteit, uit naam van anderen, ze symboliseerden anderen en maakten de onmiddellijke deelname van die anderen aan de macht overbodig. Ze willen doen geloven dat ze een onpersoonlijke en boven hen staande machtige waardigheid belichaamden en dat ze de hoogste en universeelste macht symboliseerden waarvan de bevelen door de anderen eendrachtig uitgevoerd moesten worden. De partij staat voor de arbeidersklasse, net zoals het staatsapparaat voor de bevolking staat.

 

Zonder representatie is een maatschappelijk verdrag onmogelijk, maar hier in Oost-Europa roept de representant zichzelf als zodanig uit. Hij laat zich door de gerepresenteerden kiezen en als de gerepresenteerde betwijfelt of hij door de representant gerepresenteerd wordt, wordt hij door deze opgesloten, voor geestelijk gestoord verklaard of als een verachtelijk, egoistisch en eenzaam aanhanger van een dwaalleer beschouwd, iemand die volstrekt alleen staat, hoogstens deel uitmaakt van een buitengewoon klein groepje soortgelijke ketters, in confrontatie met de gemeenschap, met het land, met de hele maatschappij , wier opvatting ook in deze kwestie – hoe anders? – door de zelfbenoemde representant te kennen wordt gegeven, die de gerepresenteerde met politionele instrumenten bespioneert.

 

Ik heb de indruk dat het communisme het principe van de representatie ietwat overdrijft. Zolang het enkel eenheidslijstverkiezingen toestaat zoals Hitler, met behulp waarvan die de wereld er al van had overtuigd dat in feite híj de leider van het Duitse volk was, zolang zal het moeilijk zijn mensen met een nuchter verstand ervan te overtuigen dat het politbureau van het Centrale Comité van de Communistische Partij de wil van het volk representeert, dat het achtennegentig van de honderd mensen vertegenwoordigt. Mij vertegenwoordigt het politbureau niet. De censuur, die een legale verschijning van deze tekst onmogelijk maakt, heb ík niet gewenst.

 

We zouden ook kunnen zeggen dat de creatieve intelligentsia de voorhoede van de arbeidersklasse is. Dat konden we ongetwijfeld met meer recht zeggen van de intellectuelen wier plaats in de maatschappij niet door macht maar door talent gemarkeerd wordt dan van de politici, die zich niet gelegitimeerd door hun talent maar door de van boven verkregen macht gebiedend en verbiedend boven ons, machtelozen, plaatsen. Maar dat zeggen we liever niet.

 

De wiskundige en de dichter zijn niet in plaats van een ander dat wat ze zijn, ze zijn wiskundige en dichter op grond van hun eigen competentie. Niemand kan tot wiskundige gekozen of benoemd worden. In deze hoedanigheid kunnen ze ook niet worden afgezet. Ze zijn dichter of wiskundige ongeacht of ze voor hun werk geld krijgen of niet. Ze zijn het omdat ze sinds hun kinderjaren spelen met het combineren van mathematische of talige symbolen, of dat anderen nu bevalt of niet. Er is voor hen geen enkele noodzaak hun bezigheden met de belangen van anderen te rechtvaardigen. Ze weten dat de wiskunde en de poëzie, deze beide oeroude kunsten, goed zijn. Als een wiskundige en een dichter in de gevangenis worden opgesloten, verdrijven ze ook daar de tijd met wiskunde en poëzie.

 

Dat kan bij voorbeeld van een gevangenisdirecteur niet beweerd worden. Als die wordt opgesloten houdt hij aan gene zijde van de tralies zonder twijfel op gevangenisdirecteur te zijn. Laten we er genoegen mee nemen dat er waarschijnlijk een relatie bestaat tussen de toename van de vrijheid van de creatieve intelligentsia en de toename van de vrijheid van de arbeider. Maar dat beschouwen we enkel en alleen als een hypothese, die empirisch geverifieerd zou moeten worden.

 

Het persoonlijke wil zich niet in het onpersoonlijke verbergen. Ik hoef er niet uit te zien als een ambtenaar of een hoogleraar, dat is niet belangrijk, maar ik hoef er ook niet uit te zien als een schrijver, dat is evenmin belangrijk. Als de een of de ander zal ik er wel uitzien. Ik spreek niet in de vermomming van enige rol, maar namens mezelf. Ik wil schrijven waar ik zin in heb en niet bezwijken onder de vracht versteende gedachten uit voorbije tijden. In werkelijkheid leef ik van de negatieve omstandigheid dat ik slechts namens mezelf spreek.

 

Het valt me op dat ook anderen namens zichzelf zouden willen spreken. Vele jonge intellectuelen denken over dezelfde dingen na als ik. Hun geest wil zo vrij mogelijk vagebonderen. De prijs daarvoor zou een minimum aan narigheid en angst moeten zijn. Met het oog op dit verlangen beschouw ik mijn lezers als medeplichtigen.

 

Ons discours wordt door de technieken en uitvindingen van de drukkunst alsook door de gebruikelijke methoden van de private vermenigvuldiging vereenvoudigd. Een schrijver moet de verschillende vermenigvuldigingstechnieken toch al leren, net zo goed als hij met de schrijfmachine leert werken. De vermenigvuldigingstechnieken, de voortdurend makkelijker wordende methoden tot de verspreiding van het woord, vertienvoudigen, ja verhonderdvoudigen misschien de kring van mijn feitelijke vrienden en bemoeilijken de zaak van de censuur. De uitbreiding van onze technische vorming op het gebied van de tekstoverdracht is onze burgerplicht. Zolang er censuur is.

 

In een stad waarin geen censuur bestaat, bevindt zich op elke straathoek, in elke boekhandel, een kopieerapparaat, waar men voor een paar cent gebruik van kan maken. Of de inwoners van Boedapest in een vrije maatschappij leven, dat zullen ze weten als ze zo’n kopieerwinkel binnengaan en hun manuscript eigenhandig in zoveel exemplaren kunnen verveelvoudigen als het hun en hun portemonnee belieft. Op hoeveel inwoners beschikt men over één kopieerapparaat? Geen slechte parameter voor de mate van vrijheid. zolang het in de geïllustreerde bladen niet wemelt van de advertenties die ons oproepen tot de koop van kopieer apparaten kunnen wij Hongarije niet als beschaafd land beschouwen. onze politici beweren dat er bij ons in Hongarije geen sprake is van censuur. In verband hiermee kan de opmerking volstaan dat de kopieerapparaten in de ondernemingen onder streng toezicht staan van de organen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

 

Zeshonderd jaar geleden moesten de in de scriptoria van de kloosters heersende vooroordelen in acht worden genomen. Dankzij Gutenberg hoefden de schrijvers zich niet meer als monniken te vermommen om hun werk te kunnen verspreiden. De intelligentsia hoefde geen rekening meer te houden met de eisen van de onderdanigheid.

 

De revolutie op het gebied van de vermenigvuldiging en op dat van de telecommunicatietechniek werkt voor de vrijheid van gedachte. Het heeft er de schijn van dat juist in deze tijd de informatie- en overdrachtstechnieken zich het snelst ontwikkelen. De techniek maakt een einde aan het ziekelijke isolement van de nationale staten.

 

Als ik de wereldkaart bekijk en alle landen waar door de staat uitgeoefende censuur gebruikelijk is zwart maak, wordt de wereld behoorlijk zwart. De romantische democraten uit de eerste helft van de negentiende eeuw zouden niet geloofd hebben dat anderhalve eeuw na hen de politiespionnen en censoren nog altijd in de hoofden van anderen hun koddebeiersdienst zouden uitoefenen. Ons leven in Oost-Europa werd al beschreven in Russische romans uit de vorige eeuw.

 

Sinds mijn vijfde levensjaar weet ik dat er dingen zijn waarover men tegenover vreemden niet mag spreken omdat dat gevaarlijk kan zijn. Intussen ben ik vijftig geworden, en nog altijd heb ik te doen met de weerzinwekkende zorg of we door hetgeen we zeggen geen moeilijkheden zullen krijgen. Mijn jonge vrienden moeten de censuur ondermijnen- dat is mijn vurigste wens – waar ze er ook door getroffen worden, zodat ze niet ook nog op hun vijftigste onder deze, een volwassen mens onwaardige ellende te lijden hebben. Zij moeten bij zichzelf een censuurvijandige sensibiliteit ontwikkelen, ze mogen het verzwijgen van dingen niet als iets vanzelfsprekends beschouwen, en als ze compromissen sluiten moeten ze om elk afzonderlijk woord vechten, omdat mildheid tegenover de censuur een onmerkbaar verlies van het eigen ik betekent.

 

Ik heb de beide grote golven van de geschiedenis meegemaakt. Eerst werd Hongarije door de Duitsers, daarna door de Russische troepen bezet. Voor verschillende Hongaren een goede gelegenheid om met andere Hongaren af te rekenen. We zijn tot op de dag van vandaag niet alleen bezet, maar ook in het bezit van een vreemde macht, we zijn bezet in de tweevoudige betekenis van het woord. En deze beperking, dat we noch ieder voor zich noch gemeenschappelijk kunnen doen wat we voor juist houden, deze beperking is het die zowel mij alsook mijn landgenoten ziek maakt.

 

Ik ken mijn Oosteuropese lezers uit eigen ervaring, ik ken eveneens diegenen die menen dat ze niets te maken hebben met de politiek, met het karakter van de cultuur die zich in ons gebied zou kunnen ontwikkelen. Ik weet wat er zich in mij afspeelt als ik met, als ik tegen en als ik zonder deze cultuur wil bestaan. Niemand van ons kan zich onttrekken aan de onophoudelijke provocatie van het gebrek aan vrijheid. Wie de symptomen van dat. gebrek niet bij zichzelf waarneemt, is het zwaarst ziek van allen.

 

De perscensuur is slechts een deel van de censuur-deze zorgzame en goedbedoelde afkeuring, dit algemene pedagogische verlangen zich aan de morrende maar zich niettemin schikkende massa aan te passen, deze nuchtere en vriendelijke verwachting zijn verstand te gebruiken, want wie tegen de censuur is die is niet goed bij zijn hoofd, die is door een aangeboren gebrek getekend, die onderscheidt zich van de anderen door een pathologische verrukking en kan niets ter wereld als vanzelfsprekend beschouwen. In tegendeel, de werkelijkheid zoals ze is ervaart hij op de een of andere manier als belachelijk. Je maakt zelfs het diepst van je wezen tot iets oppervlakkigs, je beschermt je tegen de wereld die van jou afhankelijk is, je laat het niet toe dat die ongecontroleerd en ongeremd in jou binnendringt. Je maakt de werkelijkheid met paranoïde waakzaamheid tot voorwerp van je beschouwing. Die zogenaamde en twijfelachtige werkelijkheid, die ook dan nog bestaat als jij niet bestaat, gemeten waaraan jij zeer weinig voorstelt (en ook dat nog dankzij haar vergevende goedheid), je probeert haar in de ogen te zien. Om het even of haar naam Materie, Communisme of God is, met bevende stem zeg je: jij bent wie je bent en ik ben wie ik ben. Ik bescherm me tegen je inbezitnemende macht. Ik wil niet voor kennisgeving aannemen dat jij met me doet wat je wilt. Je kunt me niet inpalmen, ik sta niet tot je beschikking. Ik ben geen realist, ik ben geen gematigd mens, ik ben geen conservatief, ofschoon ik realistisch, gematigd en conservatief ben. Ik geef geen gehoor aan de met bedreiging met straf verbonden terechtwijzing. lk zeg volhardend en weloverwogen nee. Ik probeer de in mijn instinct verborgen geheime logica op te speuren die me nu eens ja en dan weer nee doet zeggen. Ik verhinder het binnendringen van de schizofrenie in het domein van het gezonde verstand. Tegenover de grote ben ik natuurlijk klein, tegenover de machtige zwak, tegenover de gewelddadige laf, tegenover de opdringerige ontwijkend; in tegenstelling tot degeen die in een dermate agressieve overvloed leeft dat ik soms geloof dat hij onsterfelijk is kan ìk vernietigd worden. En ik bied hem niet ook de andere wang aan, ik schiet ook niet met de steenslinger op hem, ik observeer en beschrijf hem.