Een aantal maanden geleden was er op de televisie een documentaire over het imperium van de rijkste man van de wereld, Bill Gates. De makers van het programma wilden laten zien hoe het er in de laborato­ria aan toe ging, wat voor soort mensen er voor Bill Gates werkten en waar ze mee bezig waren. De werknemers van Gates onderzochten bij­voorbeeld of en hoe een computer op geluid kon werken, of hij in staat was kleuren en vormen te onderscheiden, zelfs of het mogelijk was dat de computer geuren zou onderscheiden.

Op een gegeven moment liet een van de onderzoekers zien dat zijn computer in staat was hem te herkennen: rond zijn gezicht op het scherm werd een dun groen lijntje getrokken dat alle hoofdbewegingen van de onderzoeker volgde. De cameraman die over zijn schouder mee keek, werd door de computer als een vreemde binnensluiper ontmas­kerd en kreeg een rood lijntje om zijn gezicht getrokken.

Zoals vaker bij dit soort documentaires bleven vele vragen onbeant­woord. Zo had ik graag willen weten of de computer alleen degene ‘herkent’ wiens gezicht het dichtst bij het scherm is, of alle eventuele anderen in de kamer een rood lijntje krijgen, of hij reageert op stemge­luid, temperatuur, geur of kleur, dan wel een combinatie van elk, of hij mannelijk en vrouwelijk onderscheidde, blank of zwart, jong of oud, of hij…

Kortom, hoewel de onderzoeker trots liet zien dat zijn computer hem herkende, wilde ik weten of dat betekende dat hij een specifiek indivi­du herkende of degeen die het dichtst bij hem was. Dat is nu net het hele verschil, het hele grote verschil.

Precies deze vraag stelt Stefan Themerson in zijn boek Special Branch (1972). Special Branch handelt over de vraag hoe de Ultra In­telligente Machine eruit zou moeten zien, gesteld dat wij haar bouwen (Themerson spreekt over de virtuele machine als was het een ‘zij’): ‘…that she is able to discern in whatever she decides to see as an entity, a triangle? A drop of water? You? Me?…(…) ‘De Zij-machine zou ons moeten kunnen onderscheiden niet als door geschiedenis en geografie maar als door tijd, ruimte en entropie bepaalde onverwisselbare indivi­duen.

Special Branch kwam dertig jaar geleden uit en het heeft de charme aan het begin te staan van de discussie over de intelligentie van compu­ters. Veel van de vragen die in het boek worden gesteld hebben zichzelf – opvallend genoeg – nog steeds niet opgelost. Wat de computer betreft is er oneindig veel geëxperimenteerd en die experimenten zijn vooral vertaald in eenvoudiger vertalingen van het mechaniek. ‘Klantvriende­lijk’ heet dat in de branche. Maar de wezenlijke vragen over de Super Intelligente Machine zijn, als ik me niet vergis, hetzelfde gebleven.

Themerson heeft met Special Branch een kleine handleiding voor de filosofie geschreven. Omdat hij een speciale filosoof is, die zich ergens beweegt in het gebied tussen de poëzie en de logica in, heeft hij zijn boek een vermakelijke, misschien hier en daar wat oubollige vorm mee gegeven. Hoofdpersonen zijn een ik-figuur en een hoofdinspecteur van politie, Special Branch, genaamd Watson (noch familie van Conan Doyle, noch van de uitvinder van de dubbele helix, het DNA-model).

Op een gegeven dag komt de hoofdinspecteur de ik-figuur een be­zoekje brengen en onder het genot van ettelijke glazen whiskey, later gevolgd door Stilton kaas en rode wijn, loopt het bezoek uit op een lan­ge filosofische discussie, half op de manier van Socrates, maar meer nog op de manier waarop inspecteur Morse en sergeant Lewis met el­kaar omgaan.

Themerson zelf stelt zich op als de intellectueel Morse, die op een wat vermoeide, Socratische wijze de minder in filosofie gespecialiseer­de Lewis naar de kern van de problemen leidt:

‘Teil me: What is the smallest greatest number?’
‘I beg your pardon? ‘he said.
‘Well’ I said,   ‘the greatest number of pigeons is smaller than the greatest number of birds, isn’t it’.
‘I suppose it is,’ he said.
‘Then the greatest number can be smaller and bigger’
‘Well, yes’, he said.

‘But if so, what is the smallest greatest number?’
‘Of what?’ he asked.
‘Let’s start with the Naked Ape,’
I said.
He thought for a moment, and then, hesitatingly suggested:
‘One…?’
‘All right,’
I said.    Enzovoort, enzovoort.

In het bovenstaande geval gaat het om de moeilijkheid van classificatie.
Immers als je de Ultra Intelligente Machine wilt bouwen, zul je haar classificaties te eten moeten geven.

Maar sergeant Lewis, alias Watson kan ook heel kien uit de hoek ko­men, wanneer hij bijvoorbeeld het begin van Genesis uit het hoofd ci­teert, met twee kleine afwijkingen: ‘In het begin onderscheidde de mens hemel en aarde. En hij onderscheidde het licht van de duisternis en de wateren die boven de hemel waren van de wateren die onder de hemel lagen en de laatste van het droge land. En vervolgens onder­scheidde hij gras en de boom die bezweek onder het fruit… En vervol­gens onderscheidde hij zichzelf. En zijn vrouw.’

Maar als de filosoof hem vraagt: maar hóe onderscheidde Adam de dingen? Dan roept Lewis/Watson gauw dat het zijn taak niet is die din­gen te weten, dat hij een politieman is, een man van de feiten, en dat hij naar het departement voor forensische medische wetenschappen zal gaan om te vragen in welk stadium van de embryonale ontwikkeling Immanuel Kant bij het embryo zijn a priori vormen en categorieën in­bracht — ‘and Chomsky – its grammatical templets, and God – its soul.’

Wanneer ze op dat punt zijn beland, waar elke verklaring zich ver­strikt in het oneindige, besluiten ze opnieuw vanaf het begin te begin­nen en stap voor stap te beslissen wat wel en wat niet in de hardware en software van de Super Intelligente Machine zou moeten worden ge­stopt, wil ze super intelligent zijn. Dat ze dat is, is per definitie gege­ven. Wat de beide whiskey drinkende mannen verder te berde brengen zijn proposities die waar of onwaar kunnen zijn.

Aldus gaan ze aan de slag, waarbij hun belangrijkste punt van zorg is dat hun Machine wordt voorzien van een Morele Natuur. Wie het eens wil worden op het gebied van de ethiek heeft vele hobbels te nemen. Met verenigde krachten komen de mannen tot de conclusie dat er:

a. geen ‘zou moeten’ argumenten in haar harde schijf worden inge­bouwd

b. geen ‘geloof’ in haar software wordt gebracht

c. ze niet eerst Plato mag lezen (omdat haar niet mag worden toege­staan dat ze classificaties aanbrengt voordat ze haar eigen ‘aeonische’ visie op de wereld heeft gebouwd) en

d. ze geen goede bedoelingen mag hebben, dat wil zeggen dat er in het geheel geen bedoelingen in haar software mogen.

Het punt van de bedoelingen is het meest heikel. Van dat punt af leidt het gesprek vanzelf naar morele eerlijkheid, intellectuele eerlijkheid en intellectuele moraal. Themerson (in de vorm van zijn ik-personage) beweert hier tegenover de sceptische Lewis/Watson dat hij wel degelijk een definitie kan geven van Intellectuele Eerlijkheid. De definitie luidt simpel: ‘If p then q; p therefore q.’

Redenerend volgens die volstrekte Nummer Een van alle weten­schappelijke regels komen ze uit op het gegeven dat ‘zou moeten’ tot de Preek behoort en de ethiek tot het Zijn. En dat het Zijn van de ethiek het Zijn van de fysica is.

Themerson gebruikt deze zware, maar ook grappige filosofische exer­citie eigenlijk alleen maar om tot zijn laatste aanbeveling te komen: ‘Plaats geen Liefde in haar hardware, plaats Biologisch Altruïsme in haar software!’ Het is misschien de laatste echo van het bloemenlied van de kinderen van de ‘sixties’, maar als je als lezer de logische stap­pen van Themerson en zijn detective volgt, kun je tot geen andere con­clusie komen.

Maar wacht! Juist als je op het punt bent gekomen dat de logica geen geweld is aangedaan, dat de filosofie met eerbied en fermheid is be­handeld, dat je eigenlijk tot je stomme verbazing moet toegeven dat Themerson gelijk heeft, slaat de twijfel aan de mogelijkheid van het bouwen van zo’n machine toe. De laatste pagina van het boek is ‘off the record’ en haalt meteen al het voorafgaande onderuit.

Wat wel in het zicht blijft zijn de laboratoria van Bill Gates, die op de televisie te zien waren. Daar wordt nog steeds geprobeerd de Ultra In­telligente Machine te bouwen waarover Themerson en zijn bezoeker zich het hoofd braken. De machines van Bill Gates moeten leren kij­ken, ruiken, praten, voelen. Tientallen jonge mannen en vrouwen met een brilliante intelligentie moeten eens in de zoveel tijd hun bevindin­gen voorleggen aan Grote Baas Bill. Er werd in de documentaire ge­suggereerd dat het commentaar van Baas Bill ongezouten kon uitval­len. Er werd gesuggereerd in de documentaire dat pottenkijkers eigenlijk niet welkom zijn op het terrein van de laboratoria, dat er overal bedrijfspolitie rondloopt, dat er strikte regels zijn voor de cameramensen, dat de werknemers eigenlijk veel te veel werkuren op hun dak kregen.

In plaats van te vragen wat en of de machines die Bill Gates maakte bedoelingen hadden, gevaarlijk waren, een geloof aanhingen, – kortom of de machines werden toegerust met morele werktuigen – beperkten de documentaire makers zich tot bewonderende kreten omdat de ma­chine het gezicht dat het dichtste bij de knoppen zat met een groen lijn­tje kon omgeven.

Je zou al die hard werkende jongelui eigenlijk Special Branch van Themerson in handen willen geven met de raad dat eerst maar eens te bestuderen. Want ze waren zo braaf, die jongelui. Ze zeiden stuk voor stuk, ieder die voor de camera kwam, dat ze het niet erg vonden om zo hard te werken, dat ze eigenlijk één grote familie vormden, dat hun werk hun leven was. Dat allemaal op dezelfde blijmoedige toon, in identieke bewoordingen. Het leek er warempel wel op of ze allemaal door Bill Gates waren voorgeprogrammeerd.

Wat zou het aardig zijn als de oude filosoof Themerson daar nog eens kon binnen kuieren om de laatste vraag die hij ook in Special Branch opwerpt, te stellen aan de super intelligente machine van Bill Gates: ‘What is THE question I should ask you?’

En dat de machine dan, net als in het boek, iets zou mompelen dat klinkt als ‘NAUGHTY BOY’, omdat het de enige vraag is waar zij geen antwoord op kan geven.

Studie voor een Gaberbocchus Press logo

Van Special Branch is in 1988 een vertaling verschenen onder de titel De hoofdinspecteur en de Ultra-Intelligente Machine.