Op het eerste gezicht is de roman Tom Harris (1967) een misdaadverhaal, tenminste als je bereid bent een verhaal waar een misdaad in voorkomt een misdaadverhaal te noemen. Op het eerste gezicht – dat veronderstelt een argeloze lezer, maar van een lezer van Themerson mag je hooguit verwachten dat hij doet alsof hij van niets weet; ik ga het niet uitleggen, maar ook zo’n lezer mag je van mij gerust een argeloze lezer noemen. En in die rol zeg ik dat je de eerste honderdvijftig pagina’s, het eerste deel van de roman, kunt denken met een soort misdaadroman te maken te hebben. Laat ik ‘op het eerste gezicht’ beperken tot het eerste hoofdstuk dat zich afspeelt in Londen, herfst 1938, en aldus begint: ‘Hij zou verhoord worden om tien uur ‘s morgens. Dat wist ik.’

Hij’ verschijnt pas na twaalven in de deuropening van het politiebureau van Paddington, waarna hij, gevolgd door twee rechercheurs in burger, niet naar zijn eigen huis gaat maar naar het station. Degene die vanaf de tweede zin in de eerste persoon enkelvoud spreekt, hierna aangeduid als de verteller, die de hele roman voor zijn rekening neemt zonder dat we hem nader ge‹dentificeerd krijgen, lijkt precies te weten wat hem, de man die na drie pagina’s de naam Tom Harris blijkt te dragen, beweegt; van op enige afstand lijkt hij het gezichtspunt van Tom Harris te delen, daar draait de roman zelfs om, terwijl hij van de instructies die de rechercheurs volgen weer niet op de hoogte is; een alleswetende verteller is hij dus niet. In een plaats buiten Londen bezoekt Tom Harris het huis waar zijn vrouw en kinderen wonen – de verteller weet van hun afspraak dat Harris na hun scheiding eens één keer het recht heeft hen te mogen komen opzoeken – en in de trein terug komt het viertal, Tom Harris, de twee rechercheurs en de verteller, in één coupé terecht. De verteller waarschuwt de anderen dat als hij een dutje gaat doen en hardop praat dat niet voor hun oren zal zijn bestemd; wan- neer hij dan vertelt wat hij had kunnen zeggen – een warrig verhaal over de dood onder verdachte omstandigheden van een man die handel- de in lichte wapens, later nader aangeduid als Sir Francis – heeft hij in feite z’n mond niet opengedaan. Van deze misdaad, als het al een misdaad is geweest, zal in de roman pas vierentwintig jaar later weer sprake zijn, als de verteller in de lente van 1963 in Milaan met een zekere Bruno X in gesprek komt, die hij ontmoet na een serie ongelooflijke coïncidenties.

‘Telkens als ik het Kanaal oversteek weet ik dat ik mensen zal ontmoeten die mensen kennen die ik ken. Zulke coïncidenties zijn soms ingewikkeld en hebben vérstrekkende gevolgen.’ In dit hoofdstuk, waar elke ontmoeting een nieuwe kettingreactie uitlokt, zal de verteller in Genua Tom Harris ontmoeten, die zich inmiddels ontpopt heeft als een goed boerende uitvinder. Ik ga niet eens proberen de ingewikkelde en inderdaad vérstrekkende gevolgen van deze coïncidenties zelfs maar schematisch te traceren, alleen al het woord ‘telkens’ maakt het tot onbegonnen werk; en het gaat nog over een misdaadverhaal.

De argeloze lezer wordt natuurlijk al op de derde pagina gewaarschuwd door een voorval dat zelfs de verteller van zijn stuk brengt. Hij beschikt over de voorkennis dat de rechercheurs Tom Harris van moord willen beschuldigen; maar als dan een cricketbal een duif raakt, valt hem, de verteller, precies op dat moment in dat hij (ik dus) degene is tegen wie de politie Tom Harris trachtte te beschermen. Ik kan nu op mijn beurt navertellen dat de roman dit raadsel niet voor de lezer oplost, althans niet voor deze lezer.

Het is trouwens maar de vraag of het eind jaren zestig voor een literair werk een aanbeveling was om voor een misdaadverhaal te worden aangezien. Dat is nu wel even anders, nu van de nieuwe romans die verschijnen, zeker de vertaalde, minstens eenderde aan de man wordt gebracht als literaire thriller: literair om aan te geven dat het niet zomaar een gewoon misdaadverhaal is maar bedoeld voor mensen met smaak, zij het dat schrijver en uitgever zo goed zijn om hun niet met een zwaar letterkundig geval op te zadelen maar een spannend boek voor te zetten. In 1967 paste Themersons spel met de regels van een populair genre overigens in een kleine maar al vrij lange traditie die met Poe en Henry James begonnen was; maar voor sommigen was het misschien toch een soort literair overspel. Inmiddels is er in het misdaadgenre zelf het nodige veranderd zodat de manier waarop Themerson zijn roman begint alsof het een misdaadverhaal gaat worden juist bij de argeloze lezer, laten we zeggen de lezer van thrillers en detectives, een heel ander effect sorteert. Een ietwat ambitieuze thriller kan het zich permitteren de handeling pas halverwege te laten beginnen of om de haverklap stil te leggen door uitstapjes naar het verleden van iemand, het kan ook zijn van een hele familie, diverse figuren, zich te vermeien in excursies in vreemde regionen en milieus of scŠnes uit het huwelijks- of liefdes-leven van de speurder of kritische beschouwingen over de verloedering van de grote stad, de jeugd, de politie, de rechtspraak, het bibliotheekwezen enzovoort; ook persoonsverwisselingen zijn niet ongebruikelijk en het is bijna eerder regel dan uitzondering dat een thriller een kapstok is om bijles in het een of ander te geven, in de extreme bijwerkingen van het Tourette-syndroorn bijvoorbeeld of de geheimen van de paleontologie of de Amerikaanse stadssociologie; om nog maar te zwijgen over de renaissance op dit gebied van de psychologische of naturalistische roman, vandaar de uitdijende omvang. Zo zijn er in het verkeer tussen de literaire genres gedurende de afgelopen dertig jaar wel meer verrassingen op te merken, waardoor ook de lectuur van Tom Harris vermoedelijk anders wordt dan waarop Themerson inspeelde – maar die argeloze lezer laat zich allang niet meer zo eenvoudig strikken; spelletjes zijn er niet meer bij.

Ik houd me toch maar even aan de mogelijkheid dat Themerson zijn roman indertijd begonnen is om te laten zien dat hij ls hij zou willen zeer wel in staat was een ingenieuze misdaadroman te schrijven; halverwege was dat afdoende aangetoond en liet hij de onderneming (misschien wel letterlijk in duigen) vallen, omdat hij geen zin had alle aangesneden verhaallijnen zelf af te wikkelen. Na honderdvijftig pagina’s liet hij alle draden, aanzetten en rafels hangen in de wind – zoek het verder zelf maar uit, lezer die nog over is – en gaf hij zijn waarnemer, de verteller, een onmogelijke taak als huiswerk op, waarbij de schrijver het niet kon laten (zomin als iets anders wat ik nog zal noemen) hem op een gegeven moment alsnog de voorgeschiedenis van de moord op Sir Francis uit de doeken te laten doen – zou je denken, want een Themerson wikkelt graag een raadsel met wat oplossingen nog verder in. Uiteraard is het geen toeval dat als Tom Harris zijn opdrachtgever Sir Francis voor de laatste keer ziet, zijn vermeende slachtoffer op bed ligt met een detective in handen, een boek met geel omslag (de Engelse uitgave van Tom Harris is geel, verklap ik maar).

Na een mooie groepsscène in een Italiaanse villa, ontsnapt de verteller in de lente van 1963 naar zijn hotel met medenemen van een grote envelop die een overleden personage voor zijn zoon heeft achtergelaten om weer een onbetrouwbaar gebleken vrouwelijk personage over het graf heen de dampen aan te doen. In die envelop zit van alles dat we niet van dichtbij te zien krijgen, zodat we nooit zullen weten hoe de levensloop van Tom Harris (die parasiet, charatan, bigamist, oproerkraaier, moordenaar, uitvinder) er echt heeft uitgezien. Alles wat de verteller in handen heeft zijn drie schriften die door Tom Harris zouden zijn volgeschreven. Een half jaar later zit de verteller niet ver van Londen aan zee – in de veronderstelling dat hij ‘een feit in verband met mensen’ heeft ontdekt, een feit en dus meer dan een stel fraai met elkaar verbonden woorden, want hij stelt geen belang in opinies maar in de waarheid, en waarheid zonder feiten is hol en broos’- en heeft opeens het besluit gen ‘omen de schriften van Harris, ‘ruim ioo bladzijden feiten’, te recon- strueren. Maar er is een niet geringe handicap: de schriften, die hij in een opwelling aan Tom Harris heeft teruggestuurd, heeft hij alleen maar doorgebladerd, zodat het woord ‘reconstrueren’ volstrekt onzinnig lijkt.

Als de verteller zegt: ‘Perhaps what I really think is that 1 have disco- vered (well, re-discovered) a fact. A fact about human beings’, voegt hij er cryptisch aan toe: ‘Perhaps what I’m trying to do here is to demon- strate it.’ Ik citeer uit het Engels, niet omdat de vertaling van Gust Gils en Freddy de Vree slecht zou zijn, maar waar het nogal nauw luistert is het Nederlands niet precies genoeg; woorden als ‘perhaps’, ‘really’, ‘think’, ‘(re)discovered, ‘fact’, ‘human beings’, dus alle woorden in deze zinnen, zijn bij Themerson mijnen. Wat demonstreert de verteller? Om ergens te beginnen was hij naar de Londense pub gegaan waar Tom Harris vroeger, eerst met z’n aapje en daarna zonder aapje, stamgast was, maar hij besefte weldra dat het een na‹ef realisme was te veronderstellen dat hij hetzelfde zou voelen, zien en denken als Tom Harris indertijd op deze plaats: alleen al het feit dat hij een ander gezicht heeft verandert de wereld om hem heen en de reacties van anderen – de theo- rie over gezichten wordt het uitgangspunt voor enkele experimenten die in de drie daarop volgende pogingen tot reconstructie ter sprake komen (én gedemonstreerd worden). Het bezoek aan bepaalde lokaties van Tom Harris is dus een eerste mislukte poging van de verteller om zich met de hoofdpersoon van Themersons roman te vereenzelvigen.

De drie pogingen om te schriften te reconstrueren zijn voor iemand die ze alleen ingekeken heeft – ‘laten we zeggen, zoals men een boek in een boekwinkel doorbladert’ – gedoemd te mislukken, zou je denken; maar het is ook mogelijk dat die vluchtige blik juist een voorwaarde is om erin te slagen. Wat doet iemand in een boekwinkel besluiten een boek aan te schaffen of neer te leggen? De oppervlakkige lezer is in dezen misschien zelfs trefzekerder dan de geoefende, hij weet immers wat hij zeker niet wil. Leg maar eens uit wat je in die paar tellen opsnuift. Net zoals je op de eerste blik een onbekende persoon beoordeelt, al even definitief als instinctief-, moeilijk uit te leggen. De verteller heeft er drie pogingen en bij elke volgende poging meer pagina’s voor nodig. Na begonnen te zijn met ‘Mijn naam is Tom Bradlaugh Harris’, maakt meteen al de tweede zin dat er een ander verhaal volgt. De eerste poging tot herschrijven mislukt omdat de verteller niet de toon te pakken krijgt van het moment dat Tom Harris achttien jaar geleden in zijn Londense flat… Toen hij net uit de gevangenis kwam, zo blijkt uit de twede reconstructie; en de verteller leeft zich de Tom Harris van dat moment z¢ gedetailleerd in dat het papier blanco blijft. ‘Alsof de bladzijde een spiegel was,’ voegt de verteller alias Tom Harris eraan toe, nog niet wetend, want dat wordt pas tijdens de derde reconstructie verteld, dat de spiegel voor Tom Harris toen hij in een kapperszaak werkte een tantaliserend filosofisch probleem werd: ‘Kan men een spiegel maken die het beeld niet omkeert?’ De roman van Themerson is een poging in die richting – zo kun je Tom Harris ook lezen. Het is aan de lezer om een verband te leggen tussen het filosofische vraagstuk van de spiegel en de theorie van het eerste en tweede gezicht (hoe het komt dat we instinctief eerder op gezichten reageren dan op de bijbehorende personen) ofte wel de ontdekking van twee waarheden zoal niet van twee filosofieën.

Zo schrijf je een roman – dat is wat de verteller demonstreert: op basis van hoegenaamd niets. Stel dat Themerson heeft willen laten zien dat hij niet alleen een misdaadverhaal maar ook een gewone roman kon schrijven, een met personages die de schrijver een geloofwaardig voorkomen geeft, net echt, door in hun huid te kruipen. Veiligheidshalve liet de schrijver dat aan een handlanger over en het is waar dat de verteller in zijn derde poging tot reconstructie van wat Tom Harris geschreven zou hebben zich verregaand in zijn alter ego inleeft. De verteller wordt Tom Harris; ik wou zeggen: al schrijvend; herschrijvend is teveel gezegd nadat hij de schriften alleen maar heeft doorgekeken, of die vluchtige blik moet al herkenning genoeg geweest zijn, wat de lezer van het misdaadverhaal op z’n hoede doet zijn, maar.. Nee, aan die samenvatting is meer dan één maar verbonden. Ten eerste kun je de derde reconstructie nauwelijks schrijven noemen. De verteller maakt zijn rol woordelijk waar door erop los te vertellen, hij praat en praat zodat er eindeloze zinnen ontstaan, en als er een punt valt dan lijkt dat vrij willekeurig, want hij praat naar wat hem voor de mond komt. Bovendien wordt er door de verteller allesbehalve een levensechte figuur gecreëerd, een Tom Harris in levende lijve, met een biografie die de Nederlandse uitgever in 1970 in een vooraf tot de vrome wens verleidde dat de carrière van Tom Harris ‘bewijst dat een mens kan ontsnappen aan zijn noodlot’. Welnee, als de roman iets bewijst dan juist het tegendeel. De figuur die de verteller projecteert denkt en doet als Stefan Thernerson, met elke pagina meer, en als het dan niet sprekend de schrijver zelf is dan een model van zijn denkende hoofdpersonen uit andere boeken. Je kunt ook zeggen dat Themerson ook al was hij misschien van plan een misdaadverhaal of een gewone roman te schrijven zichzelf niet heeft verloochend, of dat nu opzet was of niet.

Al doende dacht hij wellicht met de reconstructies van zijn verteller te demonstreren hoe gewoonlijk een roman tot stand komt, of hoe men denkt dat die tot stand komt: een schrijver begint met een vaag idee – even vaag als de verteller heeft na het doorkijken van de drie schriften van Tom Harris – en gaat schrijven teneinde dat nog onontwikkelde idee uit te werken en duidelijk te maken, of alleen maar in te vullen. Zo worden er inderdaad romans geschreven, met soms als gevolg dat je dat uitgangsidee nog door de roman heen ziet schemeren. Voorzover ik er iets van weet geloof ik dat een schrijver voordat hij begint te schrijven eerder een heel scherp beeld (denkbeeld) heeft, misschien zelfs een panoramatische vogelblik of een synoptisch kleinbeeld, dat al schrijvend uitloopt, vervaagt en verandert in een roman die de schrijver onmogelijk had kunnen voorzien om de eenvoudige reden dat hij nog geschreven moest worden. Tom Harris lijkt een ander soort schrijven te demonstreren als je afgaat op de taak die Themerson zijn verteller oplegt, het schrijven van iets als het reconstrueren van iets anders dat al geschreven is. Wat is dat voor demonstratie? In het geval van Tom Harris is het de uitwerking van meer dan één hypothese – die van de spiegel als filosofisch, fysiologisch, filologisch, psychologisch of geografisch probleem, die van het eerste en tweede gezicht, de hypothese van de kijkprothese, van het zien (herkennen) als hersenfunctie en van de volgorde eerst doen dan denken (het achteraf bedenken van een motief of rechtvaardiging voor een handeling), en van de ook in andere boeken gestelde driedeling ik-geest-lichaam.

In 1963 wordt de verteller in Milaan door een tram aangereden: ‘Terwijl mijn lichaam ter aarde viel, dacht mijn geest (let op de trichotomie: lichaam + geest + ik!): ‘Ach ja, zo eindigt het dus allemaal, en mijn opdracht onuitgevoerd.’Als hij voor zijn vertrek uit Italië in zijn hotelkamer wakker wordt, zijn daarbij de drie elementen in een andere volgorde betrokken: ‘Toen ik de volgende morgen ontwaakte wist ik niet waar ik was. Daar schrok ik niet van. Ik word nooit meteen helemaal wakker. ( … ) ik ontwaak eerst, mijn geest later, en mijn lichaam volgt het laatst van al.’ De roman begint zoals gezegd met een ik dat precies weet wat Tom Harris beweegt. En als het nu eens zo is dat geest en lichaam op dat moment in de roman nog in slaaptoestand verkeren? Je zou dan kunnen zeggen dat de geest over de verteller vaardig wordt zodra hij de schriften van Tom Harris doorkijkend op het eerste gezicht van alles herkent; wanneer dan de verteller in zijn derde reconstructiepoging erin slaagt zich volledig met Tom Harris te vereenzelvigen, belichaamt die persoon, Tom Harris of de verteller onder die naam, het fysieke aspect. Dan is de roman inderdaad een detective, in die zin dat de lezer, na het boek te hebben doorgebladerd, zou kunnen proberen enkele kerngedachten die erin gedemonstreerd worden te reconstrueren.