Tijdens het stormseizoen komt vrijwel geen enkel konvooi door de woestenij naar deze stad. Maar de koopman nadert met zijn kleine gezelschap de hoge geelwitte muren. Hij zal er welkom zijn, meer dan welkom. Zijn paarden zijn bepakt met noodzakelijke en begeerde waren. Twee keer eerder bezocht hij de stad en leerde haar kennen als een bolwerk van strenge en onwrikbare tradities. Men neemt er het leven zwaar op en houdt alle passies in norsheid gevangen. Uit nieuwsgierigheid nam de koopman tijdens zijn laatste bezoek, twee jaar geleden, vier lieden in vertrouwen; een smid, een hoerenmadam, een zanger en een magazijnmeester. En hij presenteerde aan hun een uitheemse levensleer die de natuur als een betekenisloos, maar uitbundig feest voorstelde en de macht van het licht en het plezier verheerlijkte. Hij dicteerde aforismen en liet zijn secretaris de dialogen met zijn leerlingen vastleggen.
Nu keert hij terug als een boer in de lente, om te zien of zijn zaad is ontkiemd en opgekomen. Hij verheugt er zich op zijn vertrouwelingen terug te zien en te vernemen hoe het gedachtengoed van gedaante en gezicht veranderd is. Zouden de lichtere gedachten zich verspreid hebben onder de stedelingen? Zou het leven in de barse stad vrolijker en vriendelijker zijn geworden? De binnenkomst in de stad verwart hem, het meest vallen hem de onrust en luidruchtigheid op en de her en der dansende groepjes mensen. Uit de gebruikelijke ontvangst door de hoofden van de regerende clans is weinig op te maken. Zij zijn onveranderd sluw en gretig, hoffelijk en koudbloedig. Hij vertelt met trots en plezier over de verre steden en landstreken, die hij als koopman bezocht en over de denkbeelden en gewoonten van hun bewoners.
Daags na de ontvangst zoekt hij zijn vier vertrouwelingen op. Hij leest het met ontzetting van hun gezichten af; het zijn fanatici geworden. De levensbeschouwing die hij achterliet om het leven lichter en lieflijker te maken is tot een monsterlijke karikatuur verworden. De aforismen en dialogen zijn verbasterd en vervalst. Zeker, de vertrouwelingen hebben geestverwanten gevonden, verenigd in een sekte, die leert dat dingen, rotsen, dieren en mensen bezeten zijn van sadistische spotgeesten en dat die verborgen dimensie van kwelgeesten het leven onbetrouwbaar maakt. Het is een opgewonden, bekrompen en angstig bijgeloof, met als credo: de schepping vernedert en bespot de menselijke ziel. Het enige soelaas hiertegen is een urenlange rituele dans, met een afstompende werking. Zo wapent men zich tegen de spotgeesten die het leven grillig en belachelijk maken. Zo drijft men hun macht uit en laat de ernst des levens tijdelijk triomferen.
De koopman ziet dat de sekte een plaag voor de stad is en het openbare leven ontregelt door achterdocht, angst en lukraak stompzinnig gehos. Hij dwaalt door de straten, heen en weer geslingerd tussen hilarische verbazing en ontreddering. Hij brengt de nacht door in het bordeel van zijn sektarische hoerenmadam. De volgende ochtend treft hij de clanoudsten, die hem aanspreken als de stichter en profeet van de sekte. Ze bedanken hem smalend voor zijn terugkomst en zetten hem gevangen. Hun voorwaarden zijn eenvoudig en hardvochtig. De koopman is vrij om de stad te verlaten, maar niet voordat hij de allerlaatste aanhanger van de sekte van zijn waandenkbeelden heeft afgebracht. Ontsnappen is onmogelijk, hun gewapende ruiters zullen hem gemakkelijk inhalen op de open vlakte rond de stad.
De koopman neemt zijn intrek in het bordeel en probeert van daaruit invloed op de sekte uit te oefenen. De hoerenmadam bejegent hem ijskoud en houdt vol dat zijn oorspronkelijke leer niet vervalst is en dat hij daarom nu geen enkel recht van spreken heeft. Toch tolereert ze hem in haar huis. Steeds opnieuw probeert hij met verrassende wendingen en scherpzinnige voorbeelden het angstige wereldbeeld van de sektariërs open te breken. Maar de smid zegt medelijden te hebben met zijn oude meester, die de vreselijke waarheid van zijn eigen leer ontvlucht. De zanger met wie de koopman een tijdlang optrekt beschuldigt hem er uiteindelijk van te zijn teruggekeerd als beproeving, als marteling voor de gelovigen, als aanvoerder van de kwade geesten. De magazijnmeester ontloopt de koopman systematisch en als ze na een wilde achtervolging tegenover elkaar staan drijft hij de koopman tot wanhoop door niets anders te doen dan de voorgeschreven dans te dansen. Steeds opnieuw probeert de koopman zich de gezichten van zijn vertrouwelingen voor ogen te halen, hun vroegere, vriendelijke, ontvankelijke gezichten.
De koopman belegt bijeenkomsten, oreert en redeneert, redetwist en verspreidt steeds krankzinniger weerleggingen van het sektarisch gedachtengoed, maar met averechts resultaat. Ten einde raad laat hij afzonderlijke sekteleden bij zich brengen in de hoop ze één voor één murw te praten en te overtuigen. Er is geen beginnen aan. De gestaag groeiende sekte besluit hem niet tegen te spreken of te bestrijden, maar als uitverkorene te beschouwen. Hij belichaamt de openbaring van het kwaad, ter lering van de gelovigen. Precies zoals hij eerder de waarheid bracht. Wat doet hij anders dan hun ernst belachelijk maken, om hun te harden? Hij wordt het levende bewijs van de dwaalleer. Hij is de spiegel waarin te zien is hoe inventief en vernederend de overal verborgen spotgeesten zijn, hij onthult de absurditeit van het leven. Zijn secretaris verraadt hem, zijn knechten vluchten. Inmiddels walgt de koopman even hard van zijn eigen verhandelingen als van de waandenkbeelden van de sektariërs. Hoezeer hij zichzelf er ook om vervloekt, soms verlangt hij ernaar dat de machthebbers de sekte met het zwaard uitroeien.
De chaos en waanzin in de stad bereiken een kookpunt. De machthebbers verliezen hun geduld, pakken hun rijkdommen in en steken hun paleizen in brand. Voor de poorten van de stad laten ze de koopman, bij achteloos genomen besluit, ombrengen en rijden aan het hoofd van hun familie en getrouwen de woestenij in om een nieuwe stad te stichten. Rook boven de geelwitte stadsmuren in de felle zon. Gejuich.