Hoewel het begin van de weeën nog niet van haar gezicht valt af te lezen, zegt de golvende split voor in het hemelsblauwe gewaad dat de ontsluiting zo goed als aanstaande is. Nu zijn er zelfs twee engelen gezonden, haast identieke sjabloonfiguren, de een roze-, de ander groenvleugelig, die de helften van het tentdoek ophouden zodat je haar in haar volle glorie kunt aanschouwen. Maar eerder dan een tent is het een soort baldakijn, met zijn kostbare, zorgvuldig doorstikte stof en rijk geborduuoverde motieven. Niets voorlopigs of nomadisch gaat er van dit tafereel uit. Al het tijdelijke, efemere behoort het wereldse toe.

Zij heeft haar ogen half geloken, haar serene, devote blik is naar binnen gericht. Een blik die zich lijkt te verliezen in een door geen duisternis begrepen licht. De slanke vingers van haar rechterhand voelen het schoppen in haar buik, een hartslag die nauwelijks een tel later of vroeger klinkt dan de hare. Toewijding is zij, overgave.

Plechtig, zonder ook maar een greintje blijmoedigheid kijken ze, de beide uitverkorenen, en staren ze je zo dwingend aan dat je meteen wilt wegkijken, maar waardoor de aandacht juist wel naar haar – het middelpunt, het zenuwcentrum van de scène – ten volle uit kan gaan. Val niet in ongenade. Verstard in een houding van onderdanigheid zullen ze hun deel van het voorhangsel, alsof ze elk een tip van de sluier oplichten, nooit meer loslaten. Ze houden een opening vrij die overeenstemt met de split in haar robe en dus evenzo op de naderening van iets groots, iets wonderlijks wijst.

Toch, ondanks alle verfijning, het tot aan de laatste plooien en poriën toe genaaste, bezielde portret, toch straalt zij eens en voor al smetvrees, onbereikbaarheid uit. Vlees en bloed zijn hier haast vergeestelijkt, zij is eerder een zinnebeeld dan een jonge vrouw. Hoe langer je toekijkt, des te krampachtiger oogt het nagestreefde symmetrische, harmonieuze. De opzet van het fresco keert zich op een ontluisterende wijze tegen de voorstelling. Als je dat eenmaal hebt gezien, nemen de engelen op slag een ietwat andere gedaante aan. Lijfwachten, of ordebewaarders lijken het dan, die haar terzijde staan bij een fraai staaltje roomse agitprop.

Piero della Francesca schilderde dit toen hij, op doorreis, in Monterchi zijn stervende moeder bezocht. Een tussendoortje eigenlijk. Nog niet zo lang geleden is dit werk uit de Cappella del Cimitero gesloopt en ondergebracht in een klein museum, dat is gevestigd in een voormalig schoolgebouw. Een onbegrijpelijke verhuizing, een waarschijnlijk uit louter commerciële overwegingen ingegeven beslissing.

De Madonna doet het er met een apart, niet bijster ruim bemeten lokaal. De rest van het schooltje herbergt alleen maar een flinke collectie ansichtkaarten, posters, T-shirts met opdruk, souvenirs, een balie met een kassa. Voor het overige, veel en veel betere werk van de schilder moet je naar de pinacotheek van Sansepolcro, de dom in Arezzo. Hier waan je je even in het wachtvertrek van een uitvaartscentrum, een zijzaaltje van een crematorium. Wat nog niet eens zo’n heel gekke associatie is: we kennen immers maar al te goed de staties van de lijdensweg, die ons kortstondig misschien kunnen verzoenen met het eigen lot, en we weten waar en hoe die gruwelijke weg zal eindigen.

En dat is precies wat dit soort dweperige, idolate uitbeeldingen vaak volstrekt onverteerbaar maakt. Het hypocriete, dubbelhartige schuilt in de tederheid die de Moedermaagd voor haar nog ongeborene tentoonspreidt en het vooropgezette, moorddadige plan van de Vader. De aartsengel zal haar bij de annunciatie natuurlijk niet de ware bedoelingen, als hij al op de hoogte was, hebben toevertrouwd. Op een ontzettend vuige manier vindt er een wisseltruc plaats – de verboden vrucht van de zondeval wordt alvast ingeruild tegen de vrucht die voor de verlossing is bestemd. Waarom zou Zij dan, daarboven, in het uur van onze dood ons ooit tot voorspraak willen zijn?

Sommige bezoekers zie je een kruis slaan, onmiddellijk een gebed prevelen. Er is een krasvije, kogelwerende glaswand voor haar opgetrokken, er is een seismografisch reagerend, zelfschrijvend toestel voor de klimaatbeheersing, er staat een houten bankje, voor de vermoeiden, de moedelozen.

In een van de verste hoeken hangt een groot, nieuw blusapparaat.