1. Uitsluitend

WIJ zagen haar op de eerste ochtend van het nieuwe jaar verschijnen en al direct bij binnenkomst dachten wij er het onze van, omdat wij nu eenmaal altijd en overal geneigd zijn onze eigen gedachten te denken zonder ons daarbij af te moeten vragen wat anderen daarvan vinden, want dan, zo menen wij in stelligste overtuiging, is het einde zoek, terwijl wij niet eens zoiets als een einde aan het zoeken waren, laat staan dat wij ons gedwongen zouden willen voelen met iemand anders te overleggen om tot een overeenstemming te komen. We hebben wel iets anders aan ons hoofd.

IK stapte het immense boekenmagazijn binnen en zag de anderen opkijken en mij aanstaren alsof er opeens iemand in hun veilige afgeschermde wereld binnendrong die hun straffe ritme doorbreken wilde, maar het is helemaal nooit mijn bedoeling geweest om inbreuk te plegen, integendeel zelfs, ik wilde niets liever dan een onderdeel zijn van het geheel, op kunnen gaan in het systeem en mijn bijdrage eraan leveren waarmee het ook deels mijn systeem zou worden en ik part of the deal zou zijn, opgenomen in het team, me naadloos voegend in de ploegendienst. Ik zou er mijn uiterste best voor doen.

WIJ konden het niet laten om zo nu en dan tijdens onze werkzaamheden naar haar te kijken toen ze eenmaal begonnen was en nogal schokkerig heen en weer ging in het hydraulische heftruckje waarin ook wij ons dagelijks bevinden te midden van de enorme gangen van het magazijn, maar steeds als ze terugkeek sloegen wij snel onze ogen neer, schudden meewarig ons hoofd en stuurden onszelf met een rotvaart naar achteren, in de hoop dat we, voor even, uit haar blikveld zouden verdwijnen en onze neus hoegenaamd tussen de boeken konden steken. Maar dat konden we op onze buik schrijven.

IK probeerde me zo weinig mogelijk van de zichtbare vijandigheden aan te trekken en bleef wanneer het maar mogelijk was in de korte pauzes het woord richten tot deze of gene, steeds in de hoop door de stugheid heen te breken, en ik vroeg mij af of dat nou zoveel gevraagd was en eerlijk gezegd wist ik het antwoord niet, omdat ik niet helder meer kon denken na een nacht slecht slapen en dromen dat ik op de vlucht was en me verschuilde in dit overbevolkte magazijn, waar ik niet meer uitkwam. Vroegen ze maar eens waar ik vandaan kwam.

WIJ spraken er schande van hoe opzichtig zij zich begon te gedragen en eerst hier, dan daar contacten probeerde aan te knopen alsof het er in het geheel niet toe deed met wie er gesproken werd, als er maar gepraat werd en natuurlijk waren wij er niet op uit om haar dat onmogelijk te maken, van ons mocht ze er best bij, alleen vertoonde ze dus zo’n raar gedrag dat we ons achter het oor krabden terwijl we dat aanstellerige gedoe met gepaste argwaan bekeken en ons liever op het werk concentreerden. Ook wij worden immers altijd ergens op afgerekend.

IK prees me vorige week rijk toen ik vrij onverwachts contact kreeg met een jonge man, die me zowaar wegwijs probeerde te maken ook al spraken we elkaars taal niet, maar toch, met handen en voeten kwamen we een heel eind en vandaag bleek het inderdaad het eind te zijn, want na aanvankelijk gedacht te hebben dat hij ziek was, moet er iets anders aan de hand zijn geweest aangezien hij de verdere week niet meer is komen opdagen en spoorloos verdwenen schijnt te zijn, waardoor ik nu angst heb voor twee. Wist ik maar bij wie ik kon aankloppen.

WIJ stuurden onze heftruckjes naar het hoogste punt en vanaf die onaantastbare hoogte keken we op haar neer en sloten onze gelederen voor deze nieuwkomer die altijd een buitenstaander zou blijven, daar zorgden wij wel voor, want we wisten ongezegd, zonder dat we er woorden aan vuil hoefden te maken, we wisten dat we ons magazijn moesten beschermen tegen alle dreiging van buitenaf, dus zeker tegen deze infiltrerende dreiging die al veel te ver was gekomen en die als we niet zouden oppassen ons op een dag naar de kroon zou steken. Voortaan moeten we beter uit onze doppen kijken.

ZIJ daalden in vogelvlucht als één man op mij neer, zonder dat het als een directe en persoonsgebonden aanval gezien kon worden, zo uitgekiend waren ze heus wel, waarmee zij mij duidelijk maakten dat ik tot het voetvolk behoor en zij de machtspositie hebben en voor ik het weet sta ik bedremmeld buiten de loods, buiten de groep, op straat in een land waar iedereen mij buitensluit en onomkeerbaar bekruipt me het angstige voorgevoel dat ik nergens, helemaal nergens meer welkom ben, waar ook ter wereld, alleen nog in dat ene land – waar geldt: wie niet weg is, is gezien.

2. Innemend

WIJ liepen, nee wij renden achter de feiten aan, omdat ze ons voortdurend ontglipten en zoals wel vaker gleed ook dit geval nu als water door onze vingers en dat bracht ons van ons stuk, want het gaf het idee dat wij onze taak verzaakten. Maar wij faalden niet graag.

IK keek voortdurend schichtig om me heen, daar achter elke muur of om elke hoek iemand onverwacht op kon duiken en wanneer zulke belagers mij eenmaal in de smiezen hadden, was er geen ontsnappen meer aan en restte mij niets anders dan de volledige overgave. Dat moest beslist voorkomen worden.

WIJ voelden niets dan meelij met hem die van ons vandaan ging en bij tijd en wijlen golfde dat medeleven ons vooruit en probeerde hem te overspoelen, maar het leek alsof hij niet omringd wílde worden, alsof hij pas lucht kreeg als hij kon ontkomen. Wij, wij waren zijn familie.

IK was graag alleen, en van jongs af amuseerde ik mij prima als ik op mijzelf was, als ik met rust gelaten werd en eindeloos in mijn eigen wereldje rond kon dobberen, terwijl ik mij op gezette tijden vergewiste van de mensen om me heen. De boot hield ik af.

WIJ besprongen hem, liefkoosden hem, gaven hem te eten en te drinken, en liefde, veel liefde, we gaven hem onze onvoorwaardelijke liefde, maar hij sloeg het af, wuifde ons weg, riep om hulp, en in die ons zo vreemde beweging zagen wij zijn eenzaamheid uitvergroot. Onze liefde werd nog inniger.

IK zat in het nauw maar wist geen rare sprongen te maken, zo verlammend was hun dwang om mij te incorporeren, en aangezien er met man en macht op mij in werd gepraat, moest ik steeds alle zeilen bijzetten om me oostindisch doof te houden. Hun bezitsdrang deed me steigeren.

WIJ wisten wat het beste voor hem was, wij leefden ons in, liepen over van liefde en verzorgden hem nog beter dan ooit: we isoleerden hem van alle nadelige invloedsfactoren en buitenissige prikkels, en koesterden hem ook al stribbelde hij aan een stuk door tegen. Wij bedoelden het echt goed.

IK vroeg me in wanhoop af of ik de juiste ontsnappingsroute voor ogen had of dat ik uiteindelijk, ondanks geboden verzet, toch kopje onder zou gaan en ik had dit nog niet gedacht of ik voelde mezelf wegdrijven van alles wat ik ooit wilde bereiken. Welbeschouwd raakte ik langzaam uitgeteld.

WIJ sloten hem op een mooie dag op, omdat hij ons uit de weg bleef gaan, zelfs ontkende dat hij ons nodig had, maar wij, die hem al veel langer kennen, wisten wel beter en daarom grepen wij in en deden ramen en deuren
dicht. Tegenstand liet hij achter zich.

IK was op, letterlijk en figuurlijk: ik begon te spreken als wij, waarmee de ondergang een feit was waar zij niet meer achteraan hoefden te rennen, want ik werd de innemendheid zelve, het leek de weg van de minste weerstand, maar het tegendeel is waar – ik verloor mezelf in wij.