Babylon

De stad is een warme buik waarin we kunnen voortleven omringd door een rumoer dat zalige herinneringen wekt aan het gedruis van de organen van onze moeder, toen we nog ondergedompeld waren in het vruchtwater. Ik heb altijd een voorkeur gehad voor plaatsen op grote afstand van tuinen, bomen, galgroene paadjes. Ik heb behoefte aan de rook van auto’s, vrachtwagens, bussen. Luchtvervuiling is de geur van menselijke activiteit, van ’s mensen suprematie over de barbaarsheid van de bossen, de dieren, de aarde die hunkert naar onze kadavers.

Ik heb er vaak van gedroomd nachtwaker te worden in een non-stop draaiende fabriek, zodat ik zelfs in mijn slaap zou kunnen meetrillen met de machines. Nadenken kan een mens alleen in lawaai, geraas, gebulder. Gedachten waar je op kauwt in de stilte van het platteland zullen tot stof vergaan als in een crypte gerijpte mummies.

Als een Apollo die ondanks het vorderen der jaren hardnekkig maagd is gebleven, ben ik een genie zonder oeuvre. Omdat ik geen voorwerp van verering wil worden, heb ik altijd geweigerd mijn talent te materialiseren in een boek. Eenmaal tot godheid geworden zou ik niets anders meer zijn geweest dan een merknaam, een label. Voor een paar euro zou de eerste de beste idioot een exemplaar van mijn persoontje op zijn nachtkastje hebben gehad. Ik heb zelfs de verleiding weerstaan ook maar één zin op een stuk papier te zetten, uit angst alras in de afgrond van welstand en roem te tuimelen. De bibliotheek die in mijn brein ligt opgeslagen zou alle andere overbodig maken, indien ik zo ijdel was om hem boekdeel na boekdeel in het volle daglicht te tonen, als de paleizen van een Babylon dat zich gaandeweg over de aarde verbreidt en steden verpulvert als kernexplosies.

Om maar niet met iemand te hoeven praten, om niet de minste zin te hoeven uitbrengen, heb ik geweigerd te trouwen, en op mijn twintigste heb ik al mijn vrienden de laan uit gestuurd. Mijn spreken blijft binnen in mij, onder mijn botten, nooit ontloken in talige vorm, zuiver als een water dat nooit heeft gestroomd. Werken zou me tot communicatie hebben gedwongen. Liever vestigde ik mij in het centrum van de stad, daar waar metro’s de trottoirs doen golven telkens als een treinstel een tunnel in rijdt. Ik geniet ook van het lawaai van drilboren en verhuisliften, van het kreukende blik van aanrijdingen, en kan met volle teugen het zwarte roet opsnuiven dat geloosd wordt door roestige uitlaatpijpen vol gaten. Het rinkelen van de muntstukken die soms voor me op de grond worden gegooid verstoort mijn overpeinzing.

– En ik bal mijn vuist naar de voorbijgangers.

 

Gargouille

Het bestaan is een permanente oorlog die net zo goed tachtig jaar kan duren als twaalf, en hoe dan ook uitloopt op een nederlaag. Jij hebt net als ik de kwellende angst gekend jong te sterven, of de ouderdom te moeten ondergaan, dat strafkamp waar de gebreken en ziektes nog gruwelijker zijn dan dysenterie en de knuppel van de slavendrijvers. Toch is het een aanhoudende plicht blijmoedig en geestdriftig zijn, vol vreugde om het bestaan. Neerslachtigheid zou je veroordelen tot isolement, nog los van het feit dat binnen het bedrijf waar je werkt de geringste aanval van melancholie tot je ontslag zou leiden, aangezien je binnen de kortste keren verantwoordelijk zou worden gehouden voor de lichte daling van de omzetcijfers, die nochtans tot vorig jaar een indrukwekkende erectie te zien gaven.

– Terwijl je je mond dus openspert als een gargouille.

Afficheer je van ’s ochtend vroeg tot ’s avond laat een glimlach die je gezicht verlicht als een lamp. Het stralen ervan is van veraf zichtbaar, al zijn je trekken niet altijd goed te onderscheiden in het donkere gangetje dat naar de archiefzaal leidt.

– Wanneer de wekker gaat.

Breng je jezelf moeizaam in beweging, als een oude auto met krachteloze accu. Je zwalkt van het toilet naar de keuken, van de keuken naar de badkamer, en sleept je naar de lift als een zware kist vol tinnen soldaatjes.

Je hele dag zal één lange doodssprong in het goede humeur zijn, tussen al die koppen met een even stralende glimlach als de jouwe. Thuisgekomen zul je op je bed vallen als een dweil die opgelucht is dat hij ver van de bezem mag rusten en niet langer dat pijnlijke gewring in het zwarte water van de emmer hoeft te verduren.

– Ik sta op het punt je te verlaten.

Het is niet meer dan logisch dat ik het moreel probeer te ondermijnen

van hen die uitstel van executie hebben. Ik zou net als jij willen liefhebben, nog willen genieten van een plaats in de samenleving zoals van dagelijkse seksuele omgang met een aanbeden vrouw, zonder verbittering willen verwijlen in het heden, het willen opsnuiven om er de geuren van te ruiken, erop willen kauwen om er alle smaken uit te persen.

– Ik zou opnieuw onsterfelijk willen worden zoals in mijn jeugd.

Toen leek de tijd mij een trage, puffende machine, die misschien zelfs wel helemaal defect was, en in elk geval absoluut niet in staat mij bij te benen. Ik zag hem aan voor een eindeloze transportband, waarvan je nauwelijks merkte dat hij bewoog. Nu is de transportband op hol geslagen. Ginds zie ik de leegte al, het niets.

– Dat wat we wellicht de dood moeten noemen.

 

Ietwat onbeschofte bezoekers

– Ik heb vandaag niet naar muziek geluisterd.

Ik gaf de voorkeur aan stilte. Ik hoor je beter als er geen herrie is. Zelfs muziek is herrie geworden. Ik schrik ervoor terug de waterketel op te zetten. Een theekopje uit de kast te pakken. Kokend water maakt herrie, tinkelend porselein ook. Het was warm, de ramen en gordijnen zijn dicht gebleven. Ik hoorde je. Je stem was nog niet vervluchtigd. Aan sommige van je zinnen ontbraken woorden, andere klonken zo dof dat ik ze haast wel moest verzinnen. Je denkt dat je bij me bent weggegaan, maar je bent er nog. Zelfs als je vervaagt en als in huis ten slotte alleen de stilte heerst.

– Ik ben je nu vergeten.

In elk geval ben je niets meer dan een herinnering. Je zit opgesloten in een doos onder in mijn geheugen, en ik voel maar zelden de behoefte hem open te maken om naar je te kijken. Ze hebben me gezegd dat je ziek was, dat je getrouwd was, dat je dood was. Ik heb niet geprobeerd de waarheid te achterhalen. We zijn uit elkaar gegaan op het bordes, ik hoorde je auto slippen over een plak nog niet gesmolten sneeuw op de oprijlaan. Vanaf dat moment was je alleen nog maar verleden, en onze geannuleerde toekomst nam je als een koffer mee.

– Je hebt me niet gelukkig gemaakt.

Ik hield van je. Dat is geen bewijs van geluk. Als het volstond van iemand te houden om gelukkig te zijn, zou ik dat op mijn vijfenzeventigste allang hebben gemerkt. Ik verwijt je niets, bij iemand weggaan doe je niet uit kwaadaardigheid, en ik vond het altijd vanzelfsprekend dat je me bedroog.

– Ik heb jou ook bedrogen.

Het geslacht is het hart niet, iets wat dokters weten en vrouwen te vaak vergeten. Ik ging naar bed met sommige van mijn neven, die het huis vulden in de zomermaanden. Soms ook nam ik de trein en glimlachte ik naar vreemde mannen in een bar in Bordeaux. Mannen voelen zich altijd gevleid als ze seks kunnen hebben met een onbekende vrouw, ze denken dat wij op ze vallen terwijl hun penissen eigenlijk anoniemere organen zijn dan hun ogen, en veel minder expressief dan hun glimlach. Of ze nu dik zijn of dun als de tand van een vork, allemaal hebben ze min of meer dezelfde kop. Ze penetreren onze vagina’s als ietwat onbeschofte bezoekers die zonder kloppen binnenkomen wanneer de deur openstaat.

– Tegenwoordig ben ik rustig.

Ik heb geen gevoelens meer behalve voor mezelf. Onder mijn jurk is alles gekalmeerd. Het verleden achtervolgt me niet meer, ik ga vredig door het heden in de hoop dat me nooit meer iets zal gebeuren.

 

In het Engelenbos

– Ze is vanmorgen vertrokken.

Haar ouders hebben haar meegenomen als een koffer op de achterbank. Ze houden niet van haar. Ze weten niet hoe ze haar gelukkig moeten maken. Ze voeden haar op, en opvoeding is iets anders dan geluk. Als ze straks thuiskomen, zullen ze met haar naar Carrefour gaan om een schooltas en schrijfgerei voor haar te kopen. Over een week zullen ze haar voor school afzetten, waar ze zeven uur per dag opgesloten zal zitten tot eind juni. Ze zal op vaste tijden gezond, evenwichtig voedsel voorgezet krijgen, alsof ze een hond is waarvan de pels glimmend en de snuit fris moeten worden gehouden. Wanneer ze haar huiswerk af heeft zal ze zonder één liefkozing naar bed worden gestuurd, en om zeven uur zal ze weer worden gewekt terwijl het nog niet eens licht is.

– Ze zal naar buiten worden gegooid in de kou.

Ze zal toegeschreeuwd krijgen dat ze harder moet lopen, alsof ze zo’n recidivist is die in de negentiende eeuw geketend en wel heel Frankrijk door moest op weg naar het strafkamp in Toulon. Als haar vader niet tevreden is over haar rapport, zal hij haar een standje geven, haar straffen, haar misschien slaan als een overspelige echtgenote. Ze zal worden verplicht om ’s winters te gaan skiën, en als ze midden op een piste ten val komt, zal de skileraar haar sommeren weer op te staan. Ze zal gehoorzamen, als een bokser die door zijn manager wordt afgebekt na een knock-out. Een heel jaar treurigheid en pijn in het verschiet, tot ze haar volgend jaar weer voor de duur van de zomer bij ons zullen afleveren.

– Ze zal in mijn armen springen, en haar oma zal een schuimtaart voor haar hebben gebakken.

In haar kamer zal een bosje madeliefjes staan die ik zelf heb geplukt, netjes vlak boven de wortel afgesneden zodat ze een hele week blijven bloeien. Ik zal met haar gaan wandelen in het Engelenbos. Met mijn zakmes zal ik bogen en pijlen voor haar snijden, zodat ze kan denken dat ze een squaw is. We zullen naar het dorp gaan om speelgoed te kopen in de bazaar, en snoepjes bij mevrouw Premet, die haar zal zeggen dat ze nog mooier, nog stralender is geworden dan vorig jaar. Op de terugweg zal ik haar mijn wandelstok lenen en zal ze me aan het lachen maken door mijn getrekkebeen na te doen.

– ’s Avonds zal ik het vlees op haar bord snijden zoals toen ze nog een baby was.

Als ze in bad gaat, zal ik bootjes en eendjes op het water laten drijven om haar lach te horen, die nog verrukkelijker is dan het mooiste concert van Mozart. Ik zal haar op bed een lang verhaal voorlezen, en ik zal naast haar gaan liggen en wachten tot ze inslaapt. Ik zal achteruit haar kamer uit lopen om nog te genieten van haar gezicht in het halfdonker. Om een uur of drie, wanneer mijn vrouw diep in slaap is, zal ik stilletjes opstaan. En in de broeierigheid van een nacht waarin het Mauresmassief brandt als een vuurtje van aanmaakhout, zal ik haar kleine hand vastpakken en uiteindelijk klaarkomen op het laken.

 

Sletje van me

Ik hou zo veel van je dat ik je een brief schrijf die ik je niet zal sturen, een brief die zal verschijnen in een boek te midden van verzinsels, piepkleine romans, levens die even kort zijn als onze relatie, waarin we binnen een paar weken tijd kans zagen om het verschillende keren uit te maken en weer verliefd te worden. Ik hoef je niet in mijn herinnering op te roepen, je bent nog altijd aan mijn zijde, je afwezigheid is levender dan de vrouw met wie ik mijn leven deel, en ik hoor altijd jouw woorden die de hare bedekken, overspoelen, smoren.

– Sletje van me.

De hele nacht door fluisterde ik die woordjes in je oor. Je luisterde graag naar mijn stem en die toverspreuk opende kamers waar wij als enigen binnentraden. We sloten ons op in boudoirs, waar ik je duizendvoudig weerkaatst zag in spiegels, in burchten die plotseling op zomerstormen leken, in broeikassen, waar we de liefde bedreven onder de koude decemberzon. We renden door sneeuwvelden, door zandwoestijnen, we beklommen torens en bergen als glijbaanladders, we waren nog gelukkiger dan kinderen met hun onaffe lichaam. We scheerden langs de hemel, lieten een spoor van stof na en zagen dat aan voor de eeuwigheid.

– De blauwe vallende sterren van je ogen.

Tegenwoordig verzin ik beelden. Maar wij hadden geen dromen, geen wonderen nodig. De verbeelding is een dependance van de eenzaamheid, een wanhopige poging om eruit los te breken en er met de blik uit te ontsnappen via kleine gaatjes waardoor je in de verte opgezette mensjes gewaarwordt, beschenen door slingerende projectoren die ze overstromen met vloeibaar licht, kleverig en wit als zaad.

– Sletje van me.

Ik zou hebben gewild dat we tot in het oneindige samenbleven, lief klein sletje. Ik zou van elk van je rimpels hebben gehouden, zoals van de kuiltjes in de wangen van een jonge verloofde. Ik zou van je hebben gehouden als je aftakelde, ik zou van je hebben gehouden als je oud was. Ik zou een paradijs hebben verzonnen om op je te wachten, je op een dag terug te vinden en je uiteindelijk buiten de tijd te beminnen.

– Sletje van me.

Na een paar jaar van ontreddering. Geen pijn, alleen schaamte om het lijden aan de liefde. Omdat jij het was die met me had gebroken, hield ik zelfs van onze breuk. Soms is een mens gelukkig dat hij gelukkig is geweest.

– Men heeft maar één grote liefde, dat was jij.

 

Uw lievelingsschrijver

– De treurigheid van de maand september. Wolken die de zon najagen. In de warenhuizen worden de nieuwe collecties Schotse paraplu’s voor dames met een snertsmaak tentoongesteld. In de stalletjes van de kruideniers de blauwe druiven, rouwend fruit, zuur en bijna openbarstend onder druk van de pitjes waarmee ze vol zitten zoals een romantisch drama vol zit met kreupele voeten. De wenende ziel van de arbeiders die gebruind afwachten tot de fabrieken waar ze door de werkgevers worden gemarteld hun poorten weer openen. De kinderen die door ouders met kisten tegelijk de scholen in worden geduwd. De onderwijzeressen die in de houding staan, potlood in de aanslag, klaar om het God weet waar als een infuus in hun vlees te steken, teneinde ze druppelsgewijs barbarismen en rekenfouten bij te brengen tot het 1 juli is. De politieke klasse die met een glimlach door bejaardenhuizen rent om die feestelijk te openen met de snelheid van een museumbezoek.

– Ik zie het niet meer zitten.

Mijn psychiater raadt me aan op vakantie te gaan naar Marokko. Als ik uit het vliegtuig stap word ik door de politie aangehouden voor drugssmokkel. Tien of twintig gram cocaïne, die toch goed verstopt zat in een pakje sigaretten. Eén jaar in de gevangenis van Marrakech, waar de bediening niet kan tippen aan die in hotel La Mamounia. Als ik thuiskom, krakers in mijn loft. Nauwelijks horen ze me de deur openmaken of ze tuigen me af. Eerstehulpdienst, een dokter die mijn boeken verfoeit en een reeks augurkenprikken voorschrijft die door de verpleegsters met de grootste moeite worden toegediend. Ontsnapping door het raam op een stakingsavond, verblijf in een hotel in Barbès waar ik tweemaal achter elkaar zelfmoord pleeg. Arm geamputeerd door een chirurg die er genoeg van heeft de aderen van wanhopigen dicht te naaien op kosten van de samenleving.

– Het wordt tijd om een voorbeeld te stellen.

Als ik mijn vrijheid eenmaal terug heb, overweeg ik op een neerslachtige avond een heel doosje antidepressivastrips te slikken. Op het laatste moment kom ik op mijn voornemen terug, uit angst dat hij me ditmaal mijn kop afhakt. Niets interessants in de bioscoop, en de literaire borrels waar iedereen met mij spot als ik met mijn linkerarm een coupe champagne drink. De meisjes die beweren dat ik niet alleen een arm ben kwijtgeraakt en weigeren met me naar bed te gaan. Een criticus die me zegt dat ik zonder rechterhand niet meer kan ontkennen dat ik schrijf door mijn stuitbeen in een inktpot te dopen.

– Er is geen respect meer voor talent.

De krakers bijten ruw in mijn stompje wanneer ik het waag hun voor één nacht onderdak te vragen. Ik ben gedwongen de tent te delen van een zwerfster bij de Pont d’Austerlitz, die mij haar wondroos afstaat in ruil voor de code van mijn creditcard, die ze tijdens mijn slaap uit mijn zak heeft gehaald.

– Ziedaar het leven van uw favoriete schrijver.

 

Ze noemden hem Régisette Jaujau

Ik heb die gozer goed gekend.

Ze noemden hem Régisette Jaujau.

Een rare sloerie, zo’n tule met de kop van een eierstok en een grote kloot in plaats van een hart. Naar verluidt was hij in de jaren vijftig geboren in Marseille. Zijn ouders waren imkers, maar in de haven moest je de bijen met een lantaarntje zoeken. Kortom, prostitutie, de hele rimram, om een lepel bouillabaisse, een mondvol aioli te kunnen bikken. Op school bij de jezuïeten. Hij zal ze wel hebben afgezogen en erger, om zijn schoolgeld te betalen en af en toe in de kantine te kunnen eten. Onnozel als een hoorn des overvloeds kakte hij Latijn in hetzelfde tempo als het hem door de strot werd geduwd. Tijdens de mis dacht hij alleen maar aan de communie vanwege de hosties waarmee hij zich zou kunnen volstouwen. Als hij van school kwam en er ergens werk in uitvoering was, pompte hij bij het leven.

– Een echte slet.

Ze schaamden zich daar zo voor hem dat ze hem op de trein hebben gezet. Hij strandde in Parijs. Een dienstbodenkamertje, bewoond door drie lellebellen van zijn slag, die in de riolen werkten met de graad van rattensergeant. Hij heeft drie weken met hen aangepoot als gewoon soldaat, en de ratten moest hij hun kistjes poetsen als hij niet wou dat ze hem achter de tralies zetten. Hij schrok voor geen laagheid terug en klom uiteindelijk in de hiërarchie, en je zag hem paraderen in café de Flore met hansworsten van het type François Mitterrand, Pindarus en madame De La Fayette, een nymfomane die hem een bankje gaf telkens als hij haar onderspoot met zijn zaad. Hij begon zich als vrouw te kleden toen zij een pot werd, en voor een paar dollars extra vond hij het goed dat men hem duchtig op zijn onderbroek gaf.

– Een opportunist.

Daarna kwam de Boulevard des Maréchaux, nou dan weet je het wel, hij liet zich bepotelen door dynamische managers, van voor en van achter, en als een stel hem oppikte werd hij in zijn eentje een hele seksfuif. Een echte Parijse straatmus, wat was de tijd ver dat ze hem voor een meeuw aanzagen toen hij door de calanques fladderde op zoek naar een nimfje wier maagdenvlies hij kon jatten om het door te verkopen in de kroegen van de Canebière. Toen zijn zaakjes over de kop gingen, is hij een paar maanden lang rillettes geworden bij een varkensslager in de Rue des Moines. Hij had het geluk op het bord van een drukker te eindigen.

– Dankzij wie hij is uitgegeven, bij wijze van vriendendienst.

Snertboeken, gruwelmayonaises opgeklopt met voorwaardelijke wijzen, die er de fletse smaak van mozzarella aan gaven. Verhaaltjes waarmee hij goede sier maakte bij een klandizie van moordenaars en ouwe hoeren, die ervan droomden hun conciërge overhoop te schieten. Gelukkig is hij door een fistel al geruime tijd geleden kapoeres gegaan, en om niet te hoeven dokken voor een kist heeft Sancho Panza, een ezelmenner die vlak voor zijn eind bij hem was ingetrokken, zijn karkas bij een slager afgeleverd, en hij is geëindigd als pepersteak in een smoezelig tentje in de faubourg Saint- Germain.

 

Zelfmoord voor de vuist weg

– Wij zijn gastvrij.

U zult dat meteen de eerste dagen van uw verblijf hier kunnen constateren. Een grote tuin, waar u onderuit kunt zakken in de ligstoelen, een ruime en goed geventileerde televisiekamer, en zelfs een sauna waar u bij tijd en wijle kunt gaan zweten. Fietsen staan tot uw beschikking voor kleine ritjes door het dorp. Evenmin zal iets u beletten op dinsdag of vrijdag hebbedingetjes te gaan kopen op de markt. Voor verveling hoeft u niet te vrezen, die behoort hier tot het landschap en weet in alle huizen door te dringen, zelfs als ze hermetisch worden afgedicht. Zelfmoord komt veelvuldig voor, en als u er niet meer tegen kunt, aarzel dan niet een beroep te doen op onze huisarts, die samen met u de gifstoffen zal kiezen die het beste bij uw situatie passen.

– Uit het raam springen is verboden.

U dient het gazon te respecteren, evenals de lavastenen van het bordes. Snijdt ook uw aderen niet open terwijl u een bad neemt. De schoonmaaksters zijn geen lastdieren die worden betaald om uw bloedsporen te verwijderen. Kortom, geen zelfmoorden voor de vuist weg, die de rust van dit vredige bezinningsoord zouden kunnen verstoren.

– Bidden is toegestaan.

Met lage stem, een god uit het register dat u zult aantreffen op een lessenaar aan de ingang van de bibliotheek. Atheïsten worden getolereerd, ze kunnen uitslapen terwijl de anderen hun ziel Gode bevelen. Wie in een vrijmetvanselaarsloge zit, dient dat te melden bij de directeur, die hem zal vragen een goed woordje voor ons te doen bij het provinciebestuur ter verkrijging van een aanvullende subsidie.

– Geen sigaretten.

Wijn bij sommige maaltijden, die u op aleatorische wijze zullen worden geserveerd. Soms groenten, een enkele keer vlees, maar in de regel zullen zetmeelproducten uw dagelijkse voeding vormen. U zult erop letten iedere hap voldoende te kauwen totdat u slechts een licht papperige brij doorslikt. Water zal u ’s morgens worden verstrekt, maar u hebt niet het recht het in de eetzaal te gebruiken. Velen van u zullen aankomen, de buiken van de mannen zullen opzwellen en de vrouwen zullen hun dijen bedekt zien worden met cellulitis.

– Met schoonheidsnormen hebben we niets te maken.

Liefdesrelaties aangaan met medebewoners is streng verboden, en nog strenger het bederven van het beddengoed door het zich overgeven aan seksuele acrobatieën. Daarentegen zijn er douches op elke verdieping, waar u naar believen gebruik van mag maken. Maar in geval van misbruik doen we de deuren ervan op slot.

– Tot besluit van dit welkomstwoord wil ik u verzoeken nooit te lachen.

Met zand gevulde emmers staan tot uw beschikking in de kelder om de nerveuze lachaanvallen te smoren die u in dit onheilspellende rusthuis onvermijdelijk zullen overvallen.

 

___________________________________________________

Uit: Régis Jauffret, Microfictions, Gallimard, 2007.