Poëtische dialoog tussen een ridder van de Maltezer orde en een Genuese kapitein die onder Columbus heeft gevaren.
Maltezer Ridder: Vertelt u mij toch wat u allemaal tijdens deze scheepsreis hebt meegemaakt.
Genuese Kapitein: Ik heb u al verteld hoe ik de gehele wereld heb bevaren en voorts hoe ik belandde bij het eiland Taprobana [Sumatra], waar ik genoodzaakt was aan wal te gaan. Om aan de razernij der inboorlingen te ontkomen trok ik de bossen in en kwam uit op een grote vlakte precies ter hoogte van de evenaar.
Ridder: En toen, wat gebeurde er toen?
Kapitein: Weldra stuitte ik op een grote schare gewapende mannen en vrouwen, van wie velen mijn taal verstonden. Zij voerden mij naar de Zonnestad.
Ridder: Vertelt u eens, hoe ziet die stad eruit? en hoe wordt ze bestuurd?
Kapitein: In de wijde vlakte verrijst een heuvel en daarop is het grootste deel van de stad gebouwd; maar haar omwallingen reiken ver voorbij de voet van de berg; het oppervlak is zo uitgestrekt dat de stad een doorsnede heeft van twee mijl of meer nog, en een omtrek van zeven mijl; maar doordat ze op een helling ligt, zijn er meer woningen dan als ze in een vlakte had gelegen.
De stad is verdeeld in zeven kringen, genoemd naar de zeven planeten. Van de ene kring komt men in de volgende via vier straten en vier poorten, welke zich richten naar de vier windstreken. Maar de stad is zo gebouwd dat, had men de eerste kring ingenomen, het dubbele inspanning zou kosten de tweede kring in te nemen, en zo verder. Hetgeen betekent dat men de stad zeven keer moet innemen voordat ze is bedwongen. Maar naar mijn mening is niet eens de eerste kring in te nemen, zo stevig zijn de bolwerken; bovendien zijn er borstweringen, vestingtorens, geschutswerken en buitensingels.
Wanneer men nu door de Noorderpoort binnenkomt, die met ijzer is beslagen en voorzien van een vernuftig mechanisme om de poortbrug op te halen en neer te laten, ontwaart men een vlakte van vijftig passen tussen de eerste en de tweede ommuring. Langs en om deze tweede ommuring heen zijn gebouwen gelegen welke op elkaar aansluiten, zodat je kunt zeggen dat ze één geheel vormen. Aan de bovenzijde bevinden zich tinnen, geschraagd door colonnades, als in kloosters; beneden zijn geen ingangen, behalve aan de holle [interne] zijde van de gebouwen. De vertrekken, fraai van aanzien, met ramen aan de bolle [externe] en holle zijde, worden gescheiden door smalle tussenmuren. Enkel de bolle muur is acht palmen dik, de holle muur drie palmen, de tussenmuren één palm of iets meer.
Vervolgens komt men uit op de tweede vlakte, die twee of drie passen minder breed is dan de eerste vlakte. Hier ziet men de volgende ommuring, met aan de buitenzijde tinnen en transen; en aan de binnenzijde een andere muur die de gebouwen omsluit, met beneden een omzuilde kloostergang en boven fraaie schilderingen.
En zo komt men ten slotte terecht in de laatste kring, telkens via tussenvlakten. Alleen op het stuk waar men onder de poorten door gaat, waarvan er steeds twee zijn – één in de buitenmuur en één in de binnenmuur -, loopt men trapsgewijs omhoog, zonder zulks te beseffen aangezien deze schuin oplopende trappen zijn gevormd uit welhaast onmerkbaar lage treden.
Op de top van de berg ligt een brede vlakte, met in het midden een grote tempel van wonderbaarlijke makelij.
Ridder: Toe, ga door, ik smeek het u!
Kapitein: De tempel is volmaakt rond van vorm en heeft geen ommuring; hij verheft zich boven dikke en zeer fraaie zuilen. De tempel heeft een grote koepel, midden daarboven bevindt zich een kleinere koepel met een luchtgat, gelegen boven het altaar; het is het enige altaar en staat midden in de tempel. De colonnade heeft een omtrek van driehonderd passen, en buiten de koepelcolonnade lopen acht pas brede kloostergangen, waarvan de muren zich in geringe mate verheffen boven de zetels die zijn geplaatst tegen de holle binnenzijde van de buitenmuur, ofschoon ook een groot aantal draagstoelen geplaatst is tussen de zuilen van de interne colonnade, die zonder verbindend metselwerk de gehele tempel schraagt.
Boven het altaar bevindt zich alleen een reusachtige wereldmap, waarop de gehele hemel is afgebeeld, en ook nog een andere waarop de aarde te zien is. Op het gewelf van de koepel staan alle belangrijke hemelsterren afgebeeld; van elke ster is in een drieregelig vers de benaming opgetekend alsmede de werking die ze heeft op de aardse dingen. De polen en ringen zijn erop weergegeven, zij het niet volledig daar de ondermuur ontbreekt, maar men ziet hun lijnen verder lopen op de globes boven het altaar. Er hangen zeven, naar de zeven planeten genoemde lampen, die eeuwig branden.
Boven de tempel, rond de kleine koepel, zijn enkele cellen gelegen; vele ande re cellen bevinden zich boven de kloostergangen. Hier wonen de geestelijken, in totaal zijn het er ongeveer veertig.
Bovenop de koepel is een windvaan geplaatst ter aanduiding van de winden. Men onderscheidt er zesendertig en men kent de weersgesteldheid behorend bij elk van deze winden. Hier wordt tevens een in gulden letters geschreven boek bewaard waarin de gewichtigste zaken zijn opgetekend.
Ridder: Vertel mij toch alles over de wijze van besturen, want daar ben ik benieuwd naar.
Kapitein: Zij hebben een Priestervorst die Sol [Hoh, Zon] heet en die wij Metafysicus zouden noemen: deze Sol staat in geestelijke en wereldse zaken boven allen, en alle aangelegenheden eindigen in hem.
Drie Vorsten staan hem terzijde: Pon, Sin en Mor, ofte wel Macht, Wijsheid en Liefde.
Aan Pon is opgedragen de zorg voor oorlog en vrede alsmede het krijgsbedrijf; in tijden van oorlog voert hij het opperbevel, maar hij staat niet boven Sol; zijn gezag strekt zich uit over magistraten, officieren en soldaten, en hij is verantwoordelijk voor de aanmaak van wapens, de aanleg van vestingwerken en de organisatie van belegeringen.
Aan Sin is opgedragen de zorg voor alle wetenschappen, zijn gezag strekt zich uit over de geleerden en magisters der vrije en mechanische kunsten; aan hem ondergeschikt zijn even zovele magistraten als er wetenschappen zijn: zo zijn er een Astroloog, Kosmograaf, Meetkundige, Logicus, Retoricus, Grammaticus, Medicus, Fysicus, Politicus en Moralist; Sin beschikt over één enkel boek, waarin alle wetenschappen zijn opgetekend; uit dit boek laat hij het gehele volk voorlezen, op de wijze der Pythagoreeërs. Tevens heeft hij op alle ommuringen, op de tinnen, van binnen en van buiten, alle wetenschappen laten afbeelden.
Op de buitenwand van de tempel en op de courtines [gordijnen], die bij redevoeringen worden neergelaten om te verhinderen dat de woorden van de redenaar verloren gaan, zijn in rangorde alle sterren afgebeeld, steeds vergezeld van een drieregelig vers.
Aan de binnenzijde van de eerste kring staan alle wiskundige figuren afgebeeld, in groter getale dan Euclides en Archimedes ooit hebben bedacht, weergegeven in hun juiste verhoudingen. Aan de buitenzijde hangt een kaart van de gehele aarde en voorts afbeeldingen van alle landstreken, met hun zeden, gewoonten en wetten alsmede hun schriftwijzen, gerangschikt boven het alfabet van de Zonnestad zelf.
Aan de binnenzijde van de tweede kring treft men alle kostbare en niet kostbare gesteenten, mineralen en metalen aan, in natuurlijke staat en afgebeeld, elk vergezeld van een verklarend tweeregelig vers. Aan de buitenzijde ziet men alle soorten meren, zeeën en rivieren, wijnen en oliën en andere vloeibare stoffen, met uitleg over hun werkingen, plaats van herkomst en eigenschappen; er zijn karaffen, gevuld met verscheidene vloeistoffen van honderd, driehonderd jaar her, bestemd ter leniging van vrijwel alle ziekten.
Aan de binnenzijde van de derde kring ziet men alle soorten kruiden en bomen afgebeeld welke in de wereld voorkomen, en deze tevens in natura in aarden potten, geplaatst op de tinnen, met uitleg over hun oorspronkelijke vindplaats, eigenschappen, gelijkenissen met de sterren, metalen en leden van het menselijk lichaam, en hun medische toepassingen. Aan de buitenzijde zijn alle mogelijke vissen afgebeeld zoals die voorkomen in rivieren, zeeën en meren, met hun eigenschappen, hun leefwijze, manier van voortplanten en teeltwijze, met een verklaring waartoe ze dienen, en hun gelijkenis met de dingen van hemel en aarde, in de kunst en in de natuur. Bijgevolg was ik verbaasd toen ik een bisschopsvis, kettingvis, spijkervis en sterrevis aantrof, nauwkeurig overeenkomend met de bisschoppen, kettingen, spijkers en sterren zoals wij die kennen. Tevens ziet men zeeëgels, schaaldieren, schelpen en al wat waard is te weten, wonderbaarlijk geschilderd en door schrifttekens verklaard.
Aan de binnenzijde van de vierde kring zijn alle soorten vogels afgebeeld, met een beschrijving van hun eigenschappen, grootte en gewoonten; ook de phoenix wordt door hen zeer getrouw weergegeven. Aan de buitenzijde ziet men alle soorten reptielen, slangen, draken, wormen en insecten zoals vliegen, horzels, etc., met uitleg over hun leefomstandigheden, giffen en overige eigenschappen; het zijn er meer dan wij denken.
Aan de binnenzijde van de vijfde kring ziet men de hoog ontwikkelde landdieren, in zo vele soorten dat men verbijsterd is; wij kennen nog geen duizendste deel ervan. Omdat de lichamelijke afmetingen van deze dieren groot zijn, heeft men ze tevens op de tinnen aan de buitenzijde afgebeeld. Hoeveel exemplaren zijn er alleen al van de paarden, hoeveel fraaie verklarende figuren en hoe meesterlijk is dit alles getekend!
Aan de binnenzijde van de zesde kring treft men alle mechanische kunsten aan, alsmede hun uitvinders en de verschillende manieren waarop ze in uiteenlopende streken van de wereld bedreven worden. Aan de buitenzijde staan alle uitvinders van wetten, wetenschappen en wapens afgebeeld. Zo trof ik Mozes aan, Osiris, Jupiter, Mercurius, Mohammed en menig ander. Op een zeer eervolle plaats zag ik Jezus Christus en de twaalf Apostelen, die zij hooglijk waarderen, Caesar, Alexander, Pyrrus en alle Romeinen; aangezien ik mij verwonderd afvroeg hoe zij al deze historische figuren en gebeurtenissen kenden, maakten zij mij duidelijk dat ze op de hoogte waren van de talen van alle volkeren en dat ze ambassadeurs naar alle delen van de wereld stuurden om zich te laten inlichten over de goede en slechte kanten van al deze volkeren; en zij hebben hier groot profijt van. Zo merkte ik dat in China de bombarde en de boekdrukkunst eerder zijn uitgevonden dan bij ons. Er zijn gildemeesters die in deze dingen onderricht geven; moeiteloos en spelenderwijs nemen de kinderen voor hun tiende levensjaar kennis van alle wetenschappen, door het bekijken van de schilderingen.
Aan Mor is opgedragen de zorg voor de voortplanting; het is zijn taak vrouwen en mannen zodanig te verenigen dat dezen een goed ras voortbrengen; zij maken zich vrolijk over ons, omdat wij wel zorg besteden aan het fokken van honden en paarden, maar ons eigen ras verwaarlozen. Mor is verantwoordelijk voor onderwijs, gezondheidszorg en de bereiding van geneeskrachtige kruiden, voor het zaaien en oogsten van vruchten en granen, voor de voedselvoorziening en voor al het andere dat verband houdt met voeding, kleding en geslachtsgemeenschap. Onder hem staan een groot aantal meesters en meesteressen die zich aan deze zaken wijden.
De Metafysicus [Sol] overlegt over al deze aangelegenheden met hen [Sin, Pon en Mor], want zonder hem geschiedt er niets. Over elke zaak beraadslagen deze vier Oppermagistraten, en zodra het de Metafysicus goeddunkt, stemmen de overigen met hem in.
Ridder: Legt u mij nu eens uit hoe de openbare diensten werken en het onderwijs, en hoe zij hun leven hebben ingericht. Is het een republiek of een monarchie dan wel oligarchie?
Kapitein: Dit volk kwam oorspronkelijk uit de Indiën en het deed er wijs aan de Tartaren en andere plunderaars en tirannen te ontvluchten die hun land brandschatten; op Taprobana aangekomen, besloten zij als filosofen in gemeenschap te leven. Ofschoon het gemeenschappelijk bezit der vrouwen niet in zwang is onder de andere volkeren van dit eiland, volgen zij dit gebruik wel. Het gaat als volgt in zijn werk: alle zaken behoren toe aan de gemeenschap; maar het is aan de magistraten om deze te verdelen. Vandaar dat niet alleen de middelen van bestaan, maar ook de wetenschappen, ereambten en verschillende vormen van vermaak gemeenschappelijk zijn, in zoverre dat men zich niets kan toeeigenen.
Zij beweren dat alle eigendom het gevolg is van het hebben van een eigen huis, eigen kinderen en eigen vrouw, en dat daaruit de eigenliefde voortkomt. Wanneer men immers voor de eigen zoon rijkdommen wil vergaren of hem tot vaardigheden wil verheffen en tot erfgenaam wil maken, wordt men ofwel een rover van de middelen der gemeenschap indien men als machthebber niet behoeft te vrezen, ofwel gierig, doortrapt en huichelachtig indien men geen macht heeft. Wanneer evenwel de eigenliefde is afgelegd, blijft de liefde voor de gemeenschap over.
Ridder: Dan zal dus niemand zich willen inspannen en een ieder wachten tot een ander zich zal inspannen, gelijk Aristoteles aanvoert tegen Plato.
Kapitein: Ik ben niet bedreven in het voeren van twistgesprekken, maar ik zeg u dat hun verbazingwekkend sterke vaderlandsliefde, die groter is dan verhaald wordt van de Romeinen, gelijke tred houdt met hun onbaatzuchtigheid. Ik geloof trouwens dat onze priesters en monniken evenzeer onbaatzuchtiger en vromer zouden zijn en meer naastenliefde jegens hun medemensen zouden betonen, indien zij geen verwanten en vrienden hadden, er niet naar streefden tot hogere waardigheden te stijgen.
Ridder: Dat zei de heilige Augustinus eveneens, maar hij was er ook van overtuigd dat tussen zulke mensen geen vriendschap kan bestaan aangezien ze elkaar geen weldaden bewijzen.
Kapitein: Integendeel, hun vriendschapsbanden zijn zeer hecht. Het is een genoegen te zien dat zij elkaar niets kunnen schenken, want alles ontvangen ze van de gemeenschap. De magistraten zien er streng op toe dat niemand meer bezit dan hem naar verdienste toekomt. Iedereen bezit echter alles waaraan hij behoefte heeft. Men leert elkaar als vrienden kennen in tijd van oorlog of ziekte, in de wetenschappen waarin men elkaar met raad en daad bijstaat. Alle jongelingen noemen elkaar broeder, vader daarentegen hen die vijftien jaar of meer ouder zijn, zoon hen die minstens vijftien jaar jonger zijn. Voorts zien de magistraten nauwlettend erop toe dat niemand in de broederlijke gemeenschap een ander onrecht doet.
Ridder: Hoe dan?
Kapitein: Voor alle deugden zoals wij die kennen, beschikken zij over aparte magistraten. Zo is er iemand die Vrijgevigheid heet, een Grootmoedigheid, Kuisheid, Standvastigheid, Strafrechtelijke en Civiele Gerechtheid, Vlijtigheid, Waarheid, Weldadigheid, Dankbaarheid, Mededogen, en zo voort. Wie zich als kind gedurende het onderricht onderscheidt door een talent voor deze of gene deugd, wordt tot het betrokken ambt uitverkoren. Zij kennen geen diefstal of moord, seksuele vergrijpen en incest of overspel, misdrijven waarvan wij ons zelf wel kunnen betichten. Hun beschuldigingen hebben betrekking op ondankbaarheid, op kwaadaardigheid als iemand zich niet eerlijk en fatsoenlijk betoont, of op leugenachtigheid, hetgeen ze nog meer verafschuwen dan de pest. Wie hieraan schuldig wordt bevonden, wordt bij wijze van straf beroofd van het recht aan de gemeenschappelijke dis deel te nemen of seksuele omgang met de vrouwen te hebben, of bij wijze van boete worden hem enkele eerbewijzen onthouden zolang het de rechter goeddunkt.
Ridder: Vertelt u mij eens, hoe worden de magistraten gekozen?
Kapitein: Die vraag valt niet zo eenvoudig te beantwoorden als ge hun levensinrichting niet kent. Allereerst dient u te weten dat mannen en vrouwen allen dezelfde kleding dragen, die hen tevens in staat stelt ten strijde te trekken, zij het dat het bovenkleed der vrouwen reikt tot onder de knie, dat der mannen tot boven de knie.
Een ieder wordt in alle kunsten en ambachten onderricht. Voor hun derde levensjaar leren de kinderen, ingedeeld in vier groepen, de taal en het alfabet, door te lopen langs de muren waarop alles is afgebeeld; vier wijze oude mannen leiden en onderrichten hen en laten hen spelen en ravotten, steeds blootsvoets en blootshoofds, ten einde ze fysiek te sterken. Wanneer ze zeven jaar oud zijn, worden ze naar de werkplaatsen van de verschillende gilden gevoerd, van schilders, kleermakers, goudsmeders, en zo voort, waarbij hun natuurlijke neigingen worden geobserveerd. Na hun zevende jaar volgen ze onderricht in de natuurwetenschappen; dit geldt voor allen. Voor ieder onderdeel zijn er vier leraren, zodat alle vier ploegen in een tijdsbestek van vier uur de cyclus doorlopen; terwijl immers de ene groep lichaamsoefeningen doet of gemeenschapstaken vervult, volgen de andere groepen de colleges. Voorts wijden allen zich aan de wiskunde, geneeskunde en andere wetenschappen, waarbij ze voortdurend debatten met elkaar voeren en onderling wedijveren. Nadien worden de besten magistraat in de wetenschap of gildemeester in het ambacht waarin men het meest tot zijn recht komt. Tevens worden de kinderen naar de velden buiten de stad gestuurd om te leren het land te bewerken en het vee te weiden. Wie meer kunsten en ambachten leert en daarin bekwamer is, wordt gehouden voor een edeler mens. Daarom vinden zij ons bespottelijk, omdat wij ambachtslieden onwaardig noemen en diegenen edel achten die zich in geen enkel vak bekwaamd hebben en zich aan ledigheid overgeven en in hun ijdelheid en wellust er tal van knechten op nahouden, ten detrimente van de zaak van het algemeen.
De magistraten worden gekozen door de vier oppermagistraten in vereniging met de betrokken gildemeesters; dezen weten immers zeer wel wie meer geschikt is voor deze of gene bekwaamheid of deugd, aan het hoofd waarvan de kandidaat zal komen te staan. De kandidaten worden voorgesteld in de Raad, en een ieder brengt naar voren wat hij in gunstige of ongunstige zin van de betrokkene weet. Sol echter kan alleen hij zijn die de geschiedenis van alle volkeren, hun zeden en offers kent, de republieken en uitvinders van wetten, kunsten en ambachten. Voorts dient hij alle mechanische kunsten te beheersen; zulks is mogelijk dank zij het bestaan van de muurschilderingen, waardoor men om de twee dagen er een bijleert, en zo uiteindelijk alle kunsten. Sol behoort alle wetenschappen te kennen, wiskunde, natuurkunde, astrologie. Talen behoeft hij niet te beheersen aangezien hij over tolken beschikt, die hun gram matici zijn. Bovenal echter dient hij Metafysicus en Theoloog te zijn, iemand die een gedegen kennis bezit van de grondslagen en bewijsvoeringen van elke kunst en wetenschap, van de gelijkenissen en verschillen tussen de dingen, van de Noodwendigheid, het Lot en de Harmonie der wereld, de Macht, Wijsheid, Goddelijke en aardse Liefde, van de graden der zijnsvormen, hun overeenstemmingen met de hemellichamen, met de dingen van aarde en zee; tevens moet hij de Profeten en de astrologie diepgaand bestudeerd hebben. Bijgevolg weet men wie tot Sol uitverkoren moet worden. Tot dit hoogste ambt wordt men alleen geroepen wanneer men ouder is dan vijfendertig jaar. Het ambt geldt voor onbepaalde tijd, zolang men althans niemand vindt die meer kennis bezit en geschikter is om te regeren.
Ridder: Wie zou zoveel kennis ooit kunnen bezitten? En trouwens, wie in de wetenschappen onderlegd is, zal juist niet geschikt zijn om te regeren.
Kapitein: Dat heb ook ik tegen hen gezegd, maar zij gaven mij dit ten antwoord: ‘Dat een zo geletterd iemand bij machte is te regeren, daarvan zijn wij sterker overtuigd dan u; want in uw land verheft men de onwetenden, denkend dat zij geschikt zijn omdat ze van adelijke afkomst zijn of door de heersende partij gekozen worden. Onze Sol kan mogelijk een onbekwaam regeerder zijn, maar iemand die zoveel weet, zal nimmer wreedheden en schanddaden begaan of zich als tiran opwerpen. Weet echter dat uw tegenwerping wel van toepassing is op uw land, waar gedacht wordt dat wie beter is onderlegd in de grammatica en logica van Aristoteles of enig andere auteur, ook geleerder is; welnu, zulks vergt alleen een slaafs geheugen, onder de invloed waarvan de mens traag wordt omdat hij niet de dingen beschouwt maar de boeken, omdat hij zijn geest verlaagt tot dode dingen; zodoende weet hij niet hoe God het al bestiert, noch kent hij de wetten van de natuur of de gebruiken der volkeren. Dat kan onze Sol niet gebeuren, daar iemand alleen in staat is zo vele wetenschappen te leren beheersen wanneer hij in elke zaak bedreven en schrander is; derhalve zal hij altijd in hoge mate geschikt zijn om te regeren. Wij weten tevens dat wie slechts één wetenschap beheerst, deze ene noch alle andere goed beheerst; en dat wie bedreven is in één enkele wetenschap en zijn kennis heeft ontleend aan boeken, een trage en onbeschaafde geest heeft. Zulks geldt niet voor wie vlug van begrip is en met gemak zich elke kennis eigen maakt, een eis die aan Sol gesteld wordt. In onze stad worden de wetenschappen, zoals u hebt gemerkt, zo gemakkelijk aangeleerd dat men hier in één jaar meer weet dan bij u in tien of vijftien jaar. Kijk maar naar deze jongelingen.’
Hun argumenten deden mij versteld staan, en zo ook de bewijzen, gegeven door deze jongelingen die mijn taal verstonden. Voor elke taal geldt immers dat er steeds drie mensen moeten zijn die haar beheersen. Onder hen komt geen ledigheid voor, behalve Ledigheid die hen nog geleerder maakt; want nu eens de ene groep, dan weer een andere gaat naar buiten de stad om wedlopen te houden, met pijl en boog te schieten, zich te bekwamen in het omgaan met de haakbuks, op wild te jagen, het land te bewerken, kruiden en planten te leren kennen, en zo voort.
De drie oppermagistraten behoeven niet van alles een grondige kennis te bezitten, behoudens van die kunsten en ambachten die tot hun domein behoren. Derhalve zullen zij, afgezien van de bekwaamheden waarin allen gemeenschappelijk onderricht worden – middels beschouwing en bestudering van de muurschilderingen -, vooral de eigen kunsten en ambachten kennen, waarop de een zich immers meer toelegt dan de ander. Zo zal Pon de rijkunst beheersen, alle typen wapens en oorlogswerktuigen kunnen maken, bedreven zijn in de techniek van het oorlog voeren, in de krijgskunst, en zo voort. De oppermagistraten dienen echter alledrie bovendien filosofen, historici, fysici en humanisten te zijn.
Ridder: Zou u mij alle publieke taken een voor een kunnen noemen? en vertelt u mij eens, is de gemeenschappelijke voeding verplicht?
Kapitein: Om te beginnen zijn er gemeenschappelijke verblijfruimten, slaapzalen, bedden, washokken en gemakken. Om de zes maanden wordt door de meesters bepaald wie in welke kring slaapt en in welke ruimte, welke laatste zijn aangegeven met een letter van het alfabet.
Voorts worden de beschouwende en mechanische kunsten bedreven door zowel mannen als vrouwen; alleen met dit verschil dat wanneer het zeer afmattende arbeid betreft die veel beweging vergt, deze arbeid verricht wordt door de mannen, zoals ploegen, zaaien, oogsten, het vee weiden, dorsen en druiven plukken. De vrouwen daarentegen pleegt men taken op te dragen als kaas stremmen, koeien melken, kruiden plukken in de moestuinen rondom de stad en andere lichte werkzaamheden. Over het geheel genomen wordt zittende of staande arbeid voornamelijk door vrouwen verricht, zoals weven, naaien, haar knippen, scheren, bereiden van geneeskrachtige kruiden, maken van alle soorten kleding; zij werken echter niet in de ijzersmederijen en wapensmidsen. Indien een vrouw bedreven is in het schilderen, wordt zulks haar niet verboden. Muziek wordt alleen door de vrouwen gemaakt, daar zij de instrumenten lieflijker bespelen, en soms ook door jongelingen; vrouwen bespelen echter geen trompetten en trommels. De vrouwen bereiden tevens de maaltijden; ze dekken de tafels, maar de bediening geschiedt door jongelingen, jongens en meisjes, van onder de twintig.
In elke kring zijn openbare keukens en voorraadkamers aanwezig. Elke werkzaamheid wordt geleid door een oude man en vrouw, die opdrachten ver strekken en de bevoegdheid hebben om wie slordig of ongehoorzaam is te geselen of te laten geselen; tevens zien zij erop toe welke jongen of meisje in welke taak het meest tot zijn of haar recht komt. Alle jongelingen bedienen de volwassenen boven de veertig jaar. Een opzichter en een opzichteres zien nauwlettend toe dat de jongelingen’s avonds op tijd gaan slapen dat ‘s ochtends allen beurtelings taken vervullen, één of twee per vertrek. De jongelingen bedienen ook elkaar, en wee degene die weigert! Er zijn eerste en tweede tafels; deze zijn opgesteld als in onze refters; aan de ene kant zitten de vrouwen, aan de andere kant de mannen. Het eten verloopt in stilte; onderwijl leest iemand zangerig en goed intonerend voor, en dikwijls weidt daarna de magistraat aan het hoofd van de tafel uit over een bepaalde passage van het gelezene. Het is heerlijk zulke schone jongelingen in hun strak vallende kleren zo vlot te zien bedienen, te aanschouwen dat zovele vrienden, broeders, zoons en moeders met zoveel eerbied en liefde tezamen zijn.
Een ieder wordt een schaal aangereikt welke past bij zijn functie. De maaltijd omvat een hoofdgerecht, soep, fruit en kaas. De medici hebben de taak aan de koks mede te delen welk soort gerechten op welke dag gepast zijn en wat de ouderen, wat de jongeren en wat de zieken toekomt. De magistraten krijgen de beste porties toebedeeld; vaak schenken dezen een deel hiervan aan wie zich ‘s ochtends het meest verdienstelijk heeft gemaakt gedurende het onderricht, in wetenschappelijke twistgesprekken en in de strijd op wapens; en zulks wordt als een grote eer beschouwd. Op feestdagen wordt aan tafel ook muziek gemaakt. En omdat iedereen wel een taak vervult, ziet men het nimmer aan iets ontbreken. Oude wijze mannen oefenen toezicht uit op hen die in de keukens en refters werkzaam zijn. De straten, vertrekken en het vaatwerk worden zorgvuldig gereinigd en er wordt nauwlettend toegezien op persoonlijke hygiëne en zindelijkheid van kleding.
Zij dragen witten linnen onderhemden, daarboven een kledingstuk dat ten dele wams, ten dele kous is, zonder plooien, met naden overdwars en in de breedte ter hoogte van de heupen, en sluitingen met knopen. De kous loopt tot aan de enkels en is tot kniehoogte bedekt door een sok zo groot als een bottine, om de kousevoet daaronder zit de eigenlijke schoen. Hun kleding sluit nauw om het lichaam, zodat wanneer het bovenkleed wordt uitgetrokken, de vormen en lijnen van het lichaam goed zijn te ontwaren. Bij vier verschillende gelegenheden wisselt men van kleding, namelijk wanneer de zon komt te staan in Kreeft en Steenbok, Ram en Weegschaal. De Medicus deelt in overleg met de Kleder van elke kring de kledingstukken uit, waarbij rekening wordt gehouden met omvang en lengte van het lichaam. Het is bewonderenswaardig te zien dat zij op elk tijdstip beschikken over zovele kleren als ze nodig hebben, geweven uit grove en fijne stoffen, afhankelijk van de weersgesteldheid. Allen gaan in het wit gekleed. Elke maand worden de kieren met zeep gewassen of, als ze van linnen zijn, met loog gespoeld.
De ondergrondse vertrekken bestaan geheel uit werkplaatsen, keukens, voorraadschuren, kleedkamers, opslagkamers, refters en wasruimten; kleren worden echter gewassen in de waterbakken die zich in de kloostergangen bevinden. De latrines of hiermee verbonden riolen worden met water gespoeld. op alle pleinen in alle kringen staan putten, waaruit door middel van een hefboom vanuit de diepte het water omhoog wordt gepompt en via buizen wegvloeit. Er zijn ook waterbronnen en grote bekkens die het regenwater opvangen via regenpijpen en goten en in zand gebedde waterleidingen. Zij wassen hun lichaam veelvuldig, overeenkomstig de aanwijzingen van de meester en de medicus. De ambachten worden bedreven in de kloostergangen beneden, de beschouwende wetenschappen daarentegen boven waar zich de schilderingen bevinden, terwijl de voorlezingen plaats vinden in de tempel.
In alle kringen staan in de buitenhoven zonnewijzers en klokken, alsmede windwijzers.
Ridder: Vertelt u mij nu dan over de voortplanting!
Kapitein: Geen vrouw geeft zich aan een man zolang ze jonger is dan negentien jaar, mannen mogen pas bevruchten wanneer ze eenentwintig jaar oud zijn, en indien ze een tere gesteldheid hebben, zelfs later nog. In de periode daarvoor is het sommigen vergund de coïtus te bedrijven met onvruchtbare of zwangere vrouwen, om te voorkomen dat zij een ongewenste uitweg zoeken. Matrones en voortplantingsmagistraten zorgen ervoor dat hun zulke vrouwen worden verschaft, waarbij ze zich laten leiden door wat hun in het geheim verteld wordt door wie al te zeer door Venus wordt geplaagd. Zij doen dit pas nadat ze de hoogste voortplantingsmagistraat, de belangrijkste medicus die verantwoording schuldig is aan oppermagistraat Mor, verwittigd hebben. Wanneer iemand wordt betrapt op sodomie, wordt hij streng berispt en gedwongen twee dagen lang rond te lopen met een schoen om de nek, ten teken dat hij de natuurlijke orde heeft omgekeerd en zijn voeten de lucht in heeft gestoken. Wanneer het een tweede keer gebeurt, wordt de strafmaat verzwaard; op recidive volgt de doodstraf. Wie zich echter tot zijn eenentwintigste levensjaar van de bijslaap onthoudt, wordt gevierd met enkele eerbewijzen en liederen.
Bij het worstelen zijn, als bij de oude Grieken, allen, jongens en meisjes, naakt; bijgevolg komen de opzichters te weten wie impotent is en wie geschikt tot de coïtus en welke fysieken bij elkaar passen. En zo wordt eens in de drie nachten, nadat men zich goed heeft gewassen, de bijslaap voltrokken. Grote en mooie vrouwen worden uitsluitend gekoppeld aan grote en sterke mannen, dikke vrouwen aan magere mannen, magere vrouwen aan dikke mannen, dit alles om evenwicht te scheppen. Wanneer de avond valt, schikken de jongelingen de bedden en gaan vervolgens slapen in de vertrekken die de opzichter en opzichteres hun toewijzen. Voordat de coïtus wordt bedreven, dienen de spijzen goed te zijn verteerd en gebeden te zijn opgezegd. Gedurende de coïtus kijken de vrouwen naar fraaie standbeelden van roemrijke mannen. Vervolgens lopen ze naar het venster en bidden tot God in de Hemel, opdat Hij hun een goed nageslacht geeft. Er wordt geslapen in twee gescheiden cellen, tot het tijdstip van de geslachtelijke vereniging; dan komt de opzichteres en opent de deur tussen de twee cellen. Dit tijdstip wordt bepaald door de Astroloog en de Medicus, die altijd trachten het moment te kiezen waarop Mercurius en Venus oostelijk van de Zon staan, in een goedgunstig huis, door Jupiter, Saturnus en Mars vanuit een gunstig aspect aanschouwd. En zo ook de Zon en de Maan, die dikwijls lotsbepalend zijn. Daarbij wensen ze Maagd in de ascendant, maar waken zorgvuldig dat Saturnus en Mars geen hoek vormen, aangezien deze twee met hun opposities en kwadraten alle vier hoeken ongunstig beïnvloeden; deze hoeken liggen immers ten grondslag aan de levenskracht en bestemmen het lot, dat wordt bepaald door de harmonie van het geheel met de delen. Ze besteden geen zorg aan invloeden door satellieten, maar enkel aan gunstige aspecten. Satellietinvloeden achten ze alleen van belang voor het stichten van steden en het uitvaardigen van wetten, waarbij evenwel Mars of Saturnus niet mogen overheersen, behoudens in geval van gunstige constellaties. Zij achten het een zonde wanneer de verwekkers gedurende de drie dagen voorafgaande aan de coïtus zich hebben bevlekt, zich aan verdorvenheden hebben overgegeven en zich niet vroom hebben betoond jegens de Schepper. De anderen, die omwille van het genot of om de nood te lenigen coïteren met onvruchtbare of zwangere vrouwen dan wel met vrouwen van gering allooi, nemen deze nauwgezette voorschriften niet in acht. Magistraten, allen priesters, en geleerden verrichten de geslachtsdaad alleen wanneer zij vele dagen achtereen nog meer voorwaarden in acht nemen; door hun vele bespiegelingen is hun dierlijke geest immers verzwakt, en ze dragen de waarde van hun intellect niet over omdat ze altijd over iets aan het nadenken zijn: het gevolg is dat zij een melancholisch ras voortbrengen. Bijgevolg ziet men er zorgvuldig op toe dat deze mannen worden gekoppeld aan levendige, uitbundige en mooie vrouwen; terwijl fantasierijke en grillige mannen worden gekoppeld aan dikke, mild gestemde en ingetogen vrouwen. Ze beweren dat de zuiverheid van het gestel, welke de deugden doet gedijen, niet kunstmatig kan worden verkregen en dat morele deugden zonder natuurlijke geaardheid nauwelijks wortel kunnen schieten, en voorts dat mannen met een slechte inborst zich enkel goed gedragen uit vrees voor de wet, maar zodra deze vrees haar bestaansrecht heeft verloren, de republiek openlijk of in het verborgene te gronde richten. Daarom moet de aandacht voornamelijk gericht zijn op de voortplanting en dienen de natuurlijke talenten in ogenschouw genomen te worden, niet zulke zaken als de bruidschat of een bedrieglijke adeldom.
Indien bij sommige van deze vrouwen bevruchting door de man achterwege blijft, worden ze samengebracht met andere mannen; indien de vrouw uiteindelijk onvruchtbaar blijkt, wordt zij gemeenschapsbezit, maar ze wordt dan beroofd van de eer als matrone zitting te nemen in de Raad van de Voortplanting en aan de gemeenschappelijke dis deel te nemen; tevens wordt haar de toegang tot de tempel ontzegd. Zulks doen ze om te voorkomen dat vrouwen onvruchtbaarheid voorwenden om een lui en wulps leven te kunnen leiden. De wel bevruchte vrouwen houden vijftien dagen achtereen rust; daarna doen ze lichte oefeningen om het nageslacht te sterken en de spijskanalen naar de vrucht te openen. Nadat ze gebaard hebben, verzorgen ze de kinderen op gemeenschapsplaatsen; ze zogen hun kind twee jaar of langer, overeenkomstig de aanwijzingen van de Medicus. Daarna wordt het kroost gespeend en onder de hoede gesteld van, als het meisjes zijn, opzichteressen, anders van opzichters. Samen met de andere kinderen leren zij hier het alfabet; ook leren ze lopen, rennen, worstelen en de verklarende schilderingen lezen. Zij dragen kleren in bonte en fraaie kleuren. Met zeven jaar beginnen ze het onderricht in de natuurwetenschappen, daarna in de andere wetenschappen, overeenkomstig het oordeel van de magistraten, en vervolgens leggen ze zich toe op de mechanische kunsten. Kinderen met een gering verstand worden naar het land gestuurd, maar worden naar de stad teruggebracht als ze vooruitgang hebben geboekt. Meestal echter hebben de leeftijdgenoten gelijke deugden, lichaamsvormen en gewoonten, aangezien ze zijn verwekt onder hetzelfde gesternte. Aldus steunt de republiek op een duurzame eendracht en is de wederzijdse liefde en hulpvaardigheid groot.
De naamgeving geschiedt niet naar willekeur; ze worden verleend door de Metafysicus, in overeenstemming met de geaardheid en het karakter, gelijk de Romeinen plachten te doen. Zo noemen ze de een Schone, de andere Neus, Manke, Schele, Dikke, etc.; wanneer iemand nadien zijn talenten heeft bewezen in een ambacht of zich in de oorlog dapper heeft gedragen, wordt hem als achternaam de naam van het ambacht verleend, bij voorbeeld Grote of Gulden, Voortreffelijke Koene, etc. Schilder, of hij wordt vernoemd naar de daad die hij heeft verricht: Sterke, Koppige, Zegevierende, Grote, Opperste, etc. Dikke, of naar de verslagen vijand, bij voorbeeld Afrikaner, Aziaat, Etrusciër; men ontvangt de naam Manfredi wanneer men Manfredi verslagen heeft, Tor telius in geval van Tortelius, en zo voort. Deze achternamen worden verleend door de hoogste magistraten; daarbij wordt de betrokkene een krans geschonken die past bij het ambacht of de daad, alles onder begeleiding van toejuichingen en muziek. Terwille van deze toejuichingen zijn ze bereid hun leven te geven; goud en zilver worden door hen immers niet gewaardeerd, behalve als materiaal voor vaten of ter verfraaiing van algemene gebruiksvoorwerpen.
Ridder: Koesteren zij geen jaloezie jegens elkaar, lijden ze geen verdriet, wanneer ze niet zijn uitverkoren tot verwekker of niet het ambt verworven hebben waarnaar ze hebben verlangd?
Kapitein: O nee, Heer, het ontbreekt niemand aan wat hem van node is of behaagt. En de voortplanting wordt als religieus beginsel in acht genomen, terwille van het algemeen belang en niet terwille van het eigen belang; bovendien dient men de aanwijzingen van de magistraten te volgen. Plato heeft gezegd dat men om de tuin moest leiden wie zonder verdienste aanspraak maakte op een mooie vrouw, door namelijk op sluwe wijze het lot te laten samenvallen met de verdienste; in de Zonnestad behoeft men bij het trekken der loten geen bedrog te plegen opdat lelijke vrouwen gekoppeld worden aan lelijke mannen. Lelijkheid komt daar immers niet voor, daar de vrouwen door lichaamsoefeningen een gezonde lichaamskleur krijgen en krachtige en grote ledematen ontwikkelen; voor hen komt schoonheid tot uiting in een lenig, gezond en rijzig lichaam. Het is vrouwen daarom verboden, op straffe des doods, het gezicht op te maken, schoenen met hoge hakken te dragen of kleren met een lange sleep om klompvoeten te verbergen. Maar ze zouden niet eens in staat zijn zulks te doen, want wie zou hun deze dingen verschaffen? Zij beweren dat dit misbruik bij ons voortkomt uit de ledigheid der vrouwen, welke hen kleurloos, mat en klein maakt; daarom hebben de vrouwen bij ons verf nodig om zich mee op te maken, en hoge hakken, vandaar hun behaagzieke hang zich mooi te maken; op die manier richten ze het eigen lichaam en dat van hun kroost te gronde. Wanneer in de Zonnestad een man verliefd wordt op een vrouw, is het weliswaar toegestaan dat zij met elkaar praten, verzen tot elkaar richten, elkaar hulde brengen met bloemen of planten. Maar als er enig gevaar voor de voortplanting bestaat, wordt hun zeker geen toestemming verleend om de coïtus te bedrijven, tenzij de vrouw zwanger of onvruchtbaar is. Om die reden kennen zij geen vurige zinnelijke begeerte, hoogstens liefde uit vriendschap.
Bezittingen worden door hen niet op prijs gesteld, behoudens als blijk van eer, want een ieder heeft wat hij nodig heeft. De republiek begiftigt helden en heldinnen tijdens de maaltijden of ter gelegenheid van publieke feesten met bepaalde geschenken, met bloemenkransen of fraai omzoomde kleren. Overdag en in de stad gaat iedereen gekleed in het wit, ‘s nachts en buiten de stad draagt men evenwel rode kleren, geweven van zijde of wol. Ze verafschuwen de kleur zwart als het uitschot der dingen, en daarom haten ze de Japanners, aanbidders van deze kleur. Hoogmoed wordt door hen gehouden voor een grote zonde, en een daad van hoogmoed wordt met gelijke munt betaald en gestraft met diepe vernedering. Vandaar dat niemand het als nederig ervaart aan tafel te bedienen, in de keuken of elders arbeid te verrichten. Ze noemen zulks ‘leren’. Zo beweren ze dat het een eer is te voet te gaan, niet anders dan met de ogen te zien. Wie derhalve wordt opgedragen een taak te vervullen, die voert deze taak uit en beschouwt zulks als een zeer eervolle zaak. Zij houden er geen slaven op na, aangezien zij zichzelf genoeg zijn en zelfs meer dan dat. Anders is het gesteld bij ons: in Napels leven driehonderdduizend zielen en van hen verrichten er slechts vijftigduizend arbeid; dezen getroosten zich aanzienlijke inspanningen en richten zichzelf te gronde; degenen die zich aan ledigheid overgeven, gaan evenzeer te gronde, vanwege hun ledigheid, gierigheid, wellustigheid en woekerzucht; zulke lieden bederven vele mensen, door hen in slaverij en armoede te houden of door hen deelgenoot te maken van hun ondeugden; het gevolg is dat de openbare diensten tekort schieten en dat het bewerken der akkers, het verrichten van de krijgsdienst of het bedrijven van een ambacht niet dan erbarmelijk en moeizaam geschiedt. Omdat in de Zonnestad daarentegen de taken, ambachten en inspanningen gelijkelijk over allen worden verdeeld, behoeft niemand zich per dag langer dan vier uur in te spannen; de overige tijd besteedt men aan leren, spelen, debatteren, lezen, onderrichten, wandelen, en dit alles in vreugde. Spelen die zittend gespeeld worden, zoals schaken, dobbelen, kaartspelen en dergelijke, komen bij hen niet voor, wel echter het balspel, kegelen, schijfwerper, worstelen, pijl en boog schieten, paalwerpen, met de haakbuks schieten.
Zij beweren ook dat diepe armoede de mens laaghartig, koppig, diefachtig, arglistig maakt, hem doet veranderen in een landloper, leugenaar en meinedige; en dat rijkdom schaamteloos maakt, verwaand, onbehouwen, verraderlijk, liefdeloos en ingebeeld. Daarom maakt de gemeenschap allen zowel rijk als arm; rijk doordat ze alles hebben en bezitten; arm doordat ze niet aan de dingen gehecht zijn, zich niet tot slaaf van de dingen maken maar de dingen dienstig aan hen. In dit opzicht loven zij zeer de godsdienstige regels van de Christenheid en het leven der Apostelen.
Ridder: Dit alles is te loven en te heiligen; maar dat van die gemeenschappelijke vrouwen lijkt mij een lastige en netelige zaak. De heilige Clemens van Rome zegt eveneens dat de vrouwen gemeenschappelijk zijn, maar de glosse verklaart dit alleen van toepassing op de gehoorzaamheid en niet op het bed; en Tertullianus stemt met de glosse in; de Christenen in de Oudheid zouden immers alles in gemeenschapsbezit hebben gehad, uitgezonderd de vrouwen, want dezen waren alleen gemeenschappelijk in de gehoorzaamheid.
Kapitein: Van dit onderwerp heb ik geen verstand; ik weet alleen dat in de Zonnestad de vrouwen gemeenschappelijk zijn in de gehoorzaamheid en in bed; dit laatste evenwel niet altijd, uitsluitend in verband met de voortplanting. Ik geloof dat zij zich misschien alleen vergissen; maar ze beroepen zich hierbij op Socrates, Cato, Plato en anderen. Wellicht zweren ze dit gebruik op een dag af, daar in de aan hen onderworpen steden slechts de bezittingen in handen van de gemeenschap zijn, de vrouwen alleen voor zover het de gehoorzaamheid en de arbeid, niet echter het bed betreft. Deze stand van zaken schrijven ze toe aan de onvolmaaktheid van die anderen, tot wie hun filosofie nog niet goed zou zijn doorgedrongen. Zij sturen echter gezanten naar alle landen om de aldaar heersende gebruiken te bestuderen, en kiezen dan steeds voor wat hun het beste toeschijnt; en wanneer ze de waarachtige grondslagen van het Christendom, bewezen door wonderen, leren kennen, zullen ze hun instemming ermee betuigen, want ze zijn zeer welwillend. Maar tot dusver handelen ze natuurlijk zonder de openbaring van het geloof; zodoende zijn ze niet in staat zich verder te verheffen.
Lovenswaard is tevens dat bij hen geen enkel gebrek de mensen ledig maakt, buiten de zwakheid die de ouderdom vergezelt. Grijsaards dienen als raadgevers. Wie mank is, gebruikt zijn ogen bij het op wacht staan; wie blind is, wordt gezet aan het wol kaarden of aan het plukken van veren, waarmee ze hun matrassen opvullen; wie geen armen heeft, verricht weer andere werkzaamheden; als iemand slechts één arm of been heeft, maakt hij zich hiermee nuttig op het land. Zij allen worden goed behandeld en treden op als spionnen die de republiek verwittigen van al wat er gaande is.
Ridder: Vertelt u mij nu dan over hun wijze van oorlog voeren; en daarna over hun gilden en voedingsgewoonten, vervolgens over hun wetenschappen en ten slotte over hun godsdienst.
Kapitein: Onder het gezag van Pon staat een wapenmagistraat, een andere magistraat voor het geschut, de ruiterij, de militaire genie; en al deze magistraten voeren weer het bevel over een groot aantal ondergeschikten. Bovendien zijn er instructeurs die allen onderrichten in de krijgsdienst. Het zijn verstandige kapiteins van gevorderde leeftijd, die de jongelingen vanaf hun twaalfde jaar oefenen in het hanteren der wapens; overigens zijn deze jongelingen eerder al door lagere instructeurs geschoold in de kunst van het worstelen, rennen en steenwerpen. De kapiteins onderrichten hen in het op bedreven wijze verwonden en verslaan van de vijand, zwaardvechter, speerwerpen, boogschieten, paardrijden, de kunst van het achtervolgen en zich terugtrekken, in slagorde opge steld staan. Ook de vrouwen leren dit handwerk, onder leiding van vrouwelijke en mannelijke instructeurs, ten einde de mannen te kunnen bijstaan in oorlogen die dichtbij de stad gevoerd worden; en mocht de stad zelf belegerd worden, dan verdedigen zij de ommuringen. Bijgevolg zijn ze bedreven in het schieten met de haakbuks, het gieten van kogels, het werpen van stenen, het weerstaan van aanvallen. Men spant zich in om de jongelingen elke vorm van vrees te ontnemen; wie van lafheid blijk geeft, wordt zwaar gestraft. Niemand is bang voor de dood, aangezien zij allen geloven aan de onsterfelijkheid van de ziel en ook dat hun zielen zich bij het sterven verenigen met goede dan wel kwade geesten, al naar gelang hun verdiensten. Ofschoon ze Brahmanen en Pythagoreeërs zijn geweest, geloven zij niet aan zielsverhuizing, behoudens in enkele gevallen, zo God zulks beschikt. Zij ontzien zich niet om vijanden te treffen die tegen de rede in opstand zijn gekomen en niet de naam van mens verdienen.
Tweemaandelijks worden parades gehouden, en dagelijks vinden er wapen-oefeningen plaats, op de velden buiten met de ruiterij, of in de stad, in welk geval een voordracht wordt gehouden over de krijgskunst; steeds worden de krijgsdaden van Caesar, Alexander, Scipio en Hannibal voorgelezen, waarna vervolgens vrijwel iedereen zijn oordeel uitspreekt over deze figuren en zegt: ‘hier hebben zij goed gehandeld, daar slecht’, en ten slotte is het woord aan de instructeur die een definitief oordeel uitspreekt.
Ridder: Tegen wie voeren zij oorlog; en om welke redenen als ze toch in zo grote voorspoed leven?
Kapitein: Ook als zij geen oorlogen behoefden te voeren, oefenen ze zich toch in de krijgskunst en de jacht, om waakzaam te blijven en voorbereid te zijn op wat zou kunnen gebeuren. Bovendien zijn op het eiland vier koninkrijken gevestigd, die de voorspoed van de Zonnestad maar al te zeer benijden, aangezien de verschillende volkeren begeren te leven als de bewoners van de Zonnestad en liever onderdanen van deze laatsten dan van hun eigen koninkrijken zouden willen zijn. Daarom wordt de Zonnestad dikwijls de oorlog aangedaan, onder het mom van gebiedsverovering door de Zonnestad of hun goddeloze levenswandel; de bewoners van de Zonnestad hangen immers niet het bijgeloof van de Heidenen of van de andere Brahmanen aan; dikwijls ook wordt tegen hen oorlog gevoerd omdat zij opstandelingen zouden zijn tegen de koningen aan wie zij oorspronkelijk onderworpen waren. Niettemin delft de vijand steeds het onderspit. Zodra nu de onderdanen van de Zonnestad het slachtoffer zijn van roofovervallen, belediging of andere vormen van smaad, hun bondgenoten worden lastig gevallen of een onder het juk van een tirannie zuchtende stad hen als bevrijders te hulp roept, wordt een raad bijeengeroepen om te beraadslagen. Eerst knielt men neer en bidt tot God opdat Hij hun een verstandig besluit laat nemen, vervolgens worden de voor- en nadelen van onderhandelingen overwogen. Ten slotte wordt de oorlog verklaard. Ze sturen dan een priester, die zij Onderhandelaar noemen: deze verzoekt de vijand het geroofde goed terug te geven of de tirannie te verzaken; indien de vijand niet op de eisen ingaat, wordt de oorlog verklaard, waarbij God als getuige wordt aangeroepen om wraak te nemen jegens hen die ongelijk hebben. Indien de vijand de onderhandelingen rekt, wordt aan deze, wanneer het een koning betreft, respijt van hoogstens een uur gegeven om over een antwoord te beraadslagen, in geval van een republiek maximaal drie uur, dit om te voorkomen dat men bedrogen wordt. De oorlog breekt uit wanneer blijkt dat de vijand niet voor rede vatbaar is. Wanneer het eenmaal zover is, komt de feitelijke bevelvoering in handen van de plaatsvervanger van Pon; Pon zelf voert het opperbevel en is aan anderen geen verantwoording schuldig; indien het echter om een gewichtige beslissing gaat, wint hij de raad in van Mor, Sin en Sol. De Grote Raad, waartoe het gehele volk van twintig jaar en ouder, vrouwen inbegrepen, toegang heeft, wordt bijeengeroepen. Hier wordt de rechtvaardigheid van de onderneming uiteengezet door de Prediker. Daarna worden de noodzakelijke maatregelen getroffen.
Ge dient te weten dat zij allerhande wapens en werktuigen in arsenalen hebben opgeslagen, welke ze vaak beproeven in schijnoorlogen. In alle kringen staan in de buitenste ommuring het geschut en de kanonniers gereed; zo ook allerlei typen veldgeschut, kanonnen van hout en staal, die in de veldtocht worden meegevoerd. De kanonnen worden op karren geplaatst, de overige munitie en de tros op muilezels. Wanneer men zich in het open veld bevindt, wordt de tros en het geschut in het midden geplaatst. Er wordt dapper gevochten, vervolgens trekt men zich terug. De vijand gelooft dat zij het veld ruimen en op de vlucht slaan, maar vergist zich deerlijk; want ze trekken zich terug op de flanken en houden rust, terwijl vanuit het centrum met het geschut geschoten wordt; vervolgens maken ze rechtsomkeert en vallen de in verwarring geraakte vijand aan. Ze plegen hun kampementen op te slaan op de manier der Romeinen, met paalschuttingen en greppels rondom het kamp, en dit alles geschiedt in een hoog tempo. Bepaalde officieren voeren het bevel over de tros, het geschut en de verdedigingswerken. Alle soldaten kunnen omgaan met schop en bijl. Vijf, acht of tien kapiteins vormen een militaire raad, waarin de te volgen strategie ent actiek worden besproken; deze kapiteins geven de eerder in de raad besloten orders door aan hun respectieve onderdelen. Men is gewoon een groep bereden jongelingen mee te nemen om hun het oorlogsbedrijf te leren en, als wolven hun welpen, aan het bloedvergieten te laten wennen. In hachelijke omstandigheden trekken deze jongelingen, evenals een grote getale vrouwen, zich terug. Na de slag worden de krijgers door deze vrouwen en jongelin gen verzorgd, verpleegd, bediend, geliefkoosd en getroost; en de krijgers doen hun uiterste best om voor het oog van de vrouwen en hun zonen hun dapperheid te bewijzen. Wie als eerste tijdens een bestorming de vestingmuur beklimt, ontvangt na afloop een erekrans van olijftakken en wordt op soldatenmanier toegejuicht door de vrouwen en jongelingen. Wie een kameraad bijstaat in de slag, wordt vereerd met een civiele krans van eikenloof. Wie de tiran doodt, voert de veldheersbuit naar de tempel en wordt door Sol vernoemd naar de door hem verrichte prestatie.
[Volgt een uiteenzetting over ruiterkunst, gevechtstactieken, etc.]
Dan volgen militaire triomftochten op de wijze der Romeinen, maar nog schitterender; tot God worden dankgebeden gericht. De kapitein verschijnt voor de tempel en de krijgsverrichtingen worden verhaald door de dichter of geschiedschrijver die de veldtocht heeft meegemaakt. De Oppervorst bekroont de kapitein en schenkt iedere soldaat een gift en eerbewijzen. En vele dagen achtereen worden zij vrijgesteld van zware gemeenschapstaken; maar ze gevoelen zich dan niet op hun gemak, daar het hun tegenstaat in lediggang toe te zien, en zo helpen zij de overigen. Wie daarentegen de schuld draagt aan de nederlaag, wordt met smaad overladen, en wie als eerste op de vlucht sloeg, kan de doodstraf niet ontlopen, tenzij het leger in zijn geheel om vergeving smeekt en een ieder een deel van de straf op zich neemt. Zulk een toegeeflijkheid komt echter zelden voor, alleen wanneer er voldoende reden toe is. Wie zijn vriend en makker niet bijstond of zich laaghartig heeft gedragen, wordt gegeseld; wie niet gehoorzaamde aan een bevel, wordt met alleen een stok in een omheinde ruimte met wilde beesten gezet, en als hij de leeuwen en beren overwint, hetgeen vrijwel onmogelijk is, wordt hem vergiffenis geschonken.
In de steden die zijn ingenomen of zich hebben overgegeven, wordt onmiddellijk alle eigendom in handen van de gemeenschap gebracht; ze ontvangen een garnizoen en worden onder gezag geplaatst van magistraten van de Zonnestad. Allengs schikt men zich naar de gebruiken van het oppergezag, de Zonnestad. De kinderen worden voor onderricht naar de Zonnestad gestuurd, zonder dat men in de kosten behoeft bij te dragen.
Het zou te ver voeren te vertellen over de bespieders en wachtposten en hun meerderen, van de maatregelen die getroffen worden binnen en buiten de stad, zaken waarvan ge u wel een voorstelling kunt maken aangezien zij van kindsbeen af worden uitgekozen op hun talenten en op grond van observatie van de constellatie der sterren bij hun verwekking. Omdat bijgevolg een ieder handelt overeenkomstig zijn natuurlijke aanleg, verricht hij zijn taak goed en met ple zier, omdat zulks hem van nature goed afgaat. Hetzelfde zou ik kunnen opmerken ten aanzien van de krijgstactiek en andere zaken. De stad wordt dag en nacht bewaakt bij de vier poorten en op de buitenste ommuringen, de geschutstorens en bolwerken. Overdag doen de vrouwen de ronde, ‘s nachts lopen de mannen wacht. Zij doen dit om niet gemakzuchtig te worden en om voorbereid te zijn op verrassingsaanvallen. De aflossing der wacht geschiedt, zoals in ons leger, om de drie uur. Bij het vallen van de avond worden de wachtposten betrokken.
Ze bedrijven de jacht als zinnebeeld van de oorlog; voorts worden bij feestelijke gelegenheden op de pleinen ruitertoernooien en duels gehouden, waarna muziek volgt.
Zij vergeven de vijand gaarne en behandelen deze na de overwinning goed. Wanneer men de muren wil slopen, de vijandelijke aanvoerders terecht wil stellen of de verslagenen anderszins schade wil berokkenen, gebeurt dit daags na de overwinning; vervolgens bejegenen ze de vijand welwillend, zeggend dat oorlogen alleen gevoerd mogen worden om de mensen te verbeteren, niet om ze uit te roeien. Indien zich een erekwestie of iets van dien aard voordoet – de bewoners van de Zonnestad kennen immers alleen geschillen waarbij hun eer op het spel staat -, straffen de Oppervorst en zijn magistraten de schuldige in het geheim wanneer het na de eerste woedeuitbarstingen daadwerkelijk tot een handgemeen is gekomen; wanneer het alleen bij woorden is gebleven, wachten ze tot een volgende oorlog om het geschil te beslechten, want zij beweren dat men zijn woede tegen de vijand moet luchten. Wie van beide partijen in de oorlog grotere heldendaden verricht, wordt in de erezaak in het gelijk gesteld, terwijl de ander zich gewonnen geeft. Tot persoonlijke duels kan het echter niet komen, en wie zich de betere partij wil tonen, bewijze zulks maar in de publieke oorlog.
Ridder: Ze doen er voortreffelijk aan geen partijvorming aan te wakkeren, waardoor het vaderland te gronde wordt gericht, en burgeroorlogen tegen te gaan, waaruit slechts tirannie voort kan komen, zoals geschied is in Rome en Athene. Vertel mij nu, smeek ik u, over hun ambachten.
Kapitein: Ge zult al wel begrepen hebben dat de krijgsdienst als ook landbouw en veeteelt gemeenschapstaken zijn; iedereen is verplicht deze te beheersen, en men houdt ze voor de edelste ambachten. Wie meerdere ambachten beheerst, wordt als een edeler mens beschouwd; elk ambacht wordt verricht door wie daartoe het meest geschikt is. Afmattende en nuttige arbeid, zoals ijzersmeden en metselen, oogst de meeste lof. Niemand onttrekt zich aan zulke arbeid, te meer daar ieders neigingen vanaf zijn geboorte worden geobserveerd. Doordat inspannende arbeid wordt verdeeld over meer mensen, wordt niemands ge zondheid geschaad, in tegendeel, die wordt juist gesterkt. Minder afmattende arbeid wordt door de vrouwen verricht. De beschouwende kunsten worden door allen bedreven, en wie hierin uitblinkt, wordt voorlezer; deze mensen staan in hoger aanzien dan de bedrijvers der mechanische kunsten, en worden uitverkoren tot het priesterambt. Iedereen moet de kunst van het zwemmen beheersen; daartoe zijn zwembaden aangelegd buiten de stadsmuren; in de stad zelf zijn er de fonteinen.
Aan handel hechten zij weinig belang, ze kennen echter de waarde van geld en slaan munten ten behoeve van hun ambassadeurs, opdat dezen hun geld kunnen ruilen voor levensmiddelen welke zij niet op hun reis kunnen meenemen. Ze laten ook van overal op de wereld kooplieden komen om aan dezen hun overtollige waren te verkopen; ze wensen als betaling geen geld, maar alleen handelswaren die zijzelf niet bezitten. De jongeren lachen wanneer ze zien dat deze kooplieden zoveel goederen voor zo weinig geld verkopen, de ouderen doen dat echter niet. Ze willen voorkomen dat slaven of vreemdelingen door slechte zeden de stad bederven; daarom verkopen ze hun krijgsgevangenen of laten hen greppels graven of vermoeiende arbeid verrichten buiten de stad. Voortdurend trekken vier soldatencompagnieën door de vier toegangspoorten de stad uit om over het gebied en de op het land werkende mensen te waken. Van deze poorten lopen geplaveide wegen tot aan zee om het vervoer van goederen te vergemakkelijken en de reis voor vreemdelingen te veraangenamen. Vreemdelingen worden met grote voorkomendheid behandeld; drie dagen achtereen worden zij gespijzigd, hun voeten worden gezalfd; men leidt hen rond in de stad en laat hun de verschillende instellingen zien, zoals de Raad en de gemeenschapsdis. Er worden mensen aangewezen, speciaal om hen te begeleiden. Wanneer een vreemdeling burger van de Zonnestad wenst te worden, wordt hij bij wijze van proef een maand lang op het land en één maand in de stad te werk gesteld. Dan wordt een beslissing genomen; de verlening van het burgerschap gaat vergezeld van bepaalde ceremoniën en inzweringen.
De landbouw staat in hoog aanzien: er is geen lap grond die niet in cultuur is gebracht. Ze observeren de winden en gunstige sterren. Allen trekken, voorzien van gereedschappen, naar de velden om te ploegen, te zaaien, te hakken, te maaien, graan te oogsten en druiven te plukken, onder begeleiding van muziek, trompetten en vaandels. Alle arbeid geschiedt in een paar uur tijds. Ze hebben met zeil bespannen karren die voortbewegen op de wind, en wanneer het windstil is, trekken lastdieren grote karren, een prachtig schouwspel om te zien! Gewapende wachters bewaken het gebied en patrouilleren voortdurend door de velden. In de moestuinen en op de akkers wordt vrijwel geen mest gebruikt, want ze beweren dat het zaad dan wegrot en spoedig afsterft, zoals vrouwen wier schoonheid gelegen is in het feit dat ze zich opmaken in plaats van lichaamsoefeningen te doen, een zwak nageslacht voortbrengen. Zo ook weigeren ze de grond mooi te maken; ze bewerken haar juist met veel zorg en hebben tal van geheimen om het gewas snel te doen gedijen en te vermeerderen, en geen zaad verloren te laten gaan. Ze bezitten een boek waarin dit bedrijf beschreven staat en dat Georgica wordt genoemd. Een deel van het land, zoveel als nodig is, wordt bebouwd; de rest dient voor het weiden van het vee. Het fokken van paarden, runderen, schapen, honden en allerlei andere huisdieren wordt door hen gezien als het hoogste en edelste ambacht, zoals in de tijden van Abraham. Met magische middelen, ten overstaan van geschilderde afbeeldingen van paarden, runderen of schapen, laten ze deze dieren paren, opdat ze een goed nageslacht voortbrengen. Ze voeren de dekhengsten niet naar de merries op het veld, maar brengen ze op een goedgunstig tijdstip bijeen in de stallen. Boogschutter wordt in de ascendant waargenomen, onder een gunstig aspect van Mars en Jupiter; voor de runderen is dat Stier, voor de schapen Ram, alles overeenkomstig de regels der astrologie. Onder het gesternte van de Pleïaden staan de kippen en ander hoendervee, ganzen en eenden, die door de vrouwen met scherts en gezang worden gehoed op plekken buiten de stad, waar ze ‘s avonds worden opgesloten en waar ook kaas, melk, boter en dergelijke bereid worden. Veel aandacht wordt besteed aan kapoenen, aan gecastreerde dieren en aan het nakroost. Ze bezitten een boek voor dit bedrijf, Bucolica geheten. Van alles is er overvloed, aangezien een ieder tracht zich het meest in te spannen, vanwege hun meegaand karakter en vanwege het feit dat de arbeid gering en vruchtdragend is. Wie van hen leiding geeft aan dit bedrijf, wordt koning genoemd; ze zeggen dat dit voor hen een eigennaam is en niet de titel van iemand die van niets verstand heeft. Het is een voortreffelijke zaak dat mannen en vrouwen altijd in ploegen werken en nooit alleen, en dat ze steeds hun koning in tevredenheid gehoorzamen; dat komt omdat ze hem beschouwen als een vader of oudere broer.
Voorts zijn er bergen en wouden, waarin ze jagen op wild en zich bekwamen in het krijgsbedrijf.
De scheepvaart staat bij hen in hoog aanzien. Ze beschikken over enkele boten die zonder zeil of roeiriemen voortbewegen, andere hebben wel zeilen en riemen. Hun kennis van de sterren en van eb en vloed is groot. Ze bevaren de zeeën om volkeren en landen te leren kennen. Niemand berokkenen ze schade; ze leveren geen zeeslagen, tenzij ze daartoe worden uitgedaagd. Ze beweren dat de wereld uiteindelijk zal inzien dat hun levensinrichting de beste is; niettemin proberen ze steeds te weten te komen of andere volkeren hun leven beter hebben ingericht. Ze onderhouden een bondgenootschap met de Chinezen en met de volkeren in de archipel en op het vasteland, met Siam, Cochin-China en Calicut [Calcutta], maar uitsluitend om de zeden en gewoonten van deze volkeren te bestuderen.
Ze bezitten tevens grote geheimen voor het maken van vuur ten behoeve van oorlogen te land en ter zee; zo ook geheime krijgslisten, zodat de zege altijd aan hen is.
Ridder: Wat eten de bewoners van de Zonnestad? en hoe? en hoe lang duurt hun leven?
Kapitein: Zij beweren dat het leven van het geheel vóór behoort te gaan en dan pas dat van de delen. Daarom ook hebben ze bij de stichting van de stad vaste tekens geplaatst in de vier hemelrichtingen.
[Volgt een betoog over de samenhang tussen leefwijze en astrologie]
Zij eten vlees, boter, honing, kaas, dadels en verscheidene groenten en kruiden. Aanvankelijk waren ze tegen het slachten van dieren, omdat het hun wreed toescheen; maar toen ze inzagen dat het even wreed is planten te doden, die immers gevoel hebben en dus onontkoombaar sterven, overwogen ze dat het onedele is geschapen ter wille van het edele. Zij eten dan ook alles. Nuttige dieren als runderen en paarden slachten ze echter ongaarne. Ze maken een onderscheid tussen gezond en schadelijk voedsel en nuttigen het overeenkomstig de medische inzichten. Beurtelings eten ze vlees, vis en groente, dan beginnen ze van voren af aan, dit om te voorkomen dat hun ingewanden bezwaard worden of uitteren. De ouderen spijzigen zich met lichter te verteren voedsel en eten drie maal daags geringe porties, jongeren eten vier maal daags, de rest van de gemeenschap twee maal. Zij worden minimaal honderd jaar oud, maximaal honderdzeventig jaar of, wat heel zelden voorkomt, tweehonderd jaar. Ze drinken zeer gematigd: kinderen wordt tot hun negentiende levensjaar geen wijn geschonken, tenzij daartoe een zeer grote noodzaak bestaat; hierna drinken ze wel wijn, maar aangelengd met water; zo ook de vrouwen; de volwassenen van vijftig jaar en ouder drinken wijn zonder water. Zij eten wat het jaargetijde hun biedt, wat het nuttigst en geschiktst is, overeenkomstig de aanwijzingen van de verantwoordelijke hoogste medicus. Ze gebruiken tal van aroma’s. Bij het ontwaken ‘s ochtends kammen allen hun haar en wassen zich met fris water; dan kauwen ze majoraan, peterselie of mint, of wrijven deze in hun handen fijn; de ouderen branden wierook. Vervolgens spreken ze, met het hoofd naar het Oosten gewend, een zeer kort gebed uit, als ons Pater noster, dan komen ze naar buiten, de een om de ouderen te bedienen, de ander gaat naar het koor, een derde trekt erop uit om gemeenschapstaken te verrichten. Vervolgens begeven ze zich naar de eerste colleges, dan naar de tempel; daarna volgen lichamelijke oefeningen en een korte pauze waarbij men zittend uitrust. Ten slotte wordt er gegeten.
Onder hen komt geen jicht aan handen of voeten voor, noch katharren, ischias, koliekpijnen of winderigheid, welke laatste kwaal het gevolg is van indigestie en opgeblazenheid; winderigheid en overtollige sappen drijven ze uit door lichaamsoefeningen. Daarom wordt het voor een schande gehouden iemand te zien oprispen of spuwen, want dat is volgens hen het gevolg van te weinig lichaamsbeweging, vadsigheid of vraatzucht. Ze lijden veeleer aan ontstekingen en droge krampen, die bestreden worden met overvloedig en goed voedsel en baden; teringkoortsen worden bestreden met geurende melkbaden, een verblijf in aangename streken en veel lichamelijke ontspanning. Geslachtsziekten kunnen zich niet verbreiden, omdat de bewoners van de Zonnestad hun lichaam veelvuldig zalven met wijn en welriekende oliën. Besmettelijke dampen, waardoor bloed en merg gaan rotten, worden weggewist door het zweet van de arbeid. Doordat borstkwalen als gevolg van sapvorming niet voorkomen, ziet men weinig longontstekingen en al helemaal geen astma, want die kwaal ontstaat alleen bij aanwezigheid van dikke sappen. Gloeikoortsen worden genezen met behulp van fris water; eendaagse koortsen uitsluitend met behulp van aroma’s, vette soepen, veel slapen, muziek en ontspanning; derdedaagse koortsen worden bestreden met aderlatingen, rabarber en andere trekmiddelen, alsmede met het drinken van het vocht van purgerende wortels en zuring. Overigens neemt men maar zelden zijn toevlucht tot purgeermiddelen. Vierdedaagse koortsen worden eenvoudig verholpen door het oproepen van plotselinge schrikreacties en door kruiden waarvan de werking overeenkomt met of tegengesteld is aan de koortsverwekkende sappen; men toonde mij enkele wonderbaarlijke en geheime bereidingswijzen van deze kruiden. Aanhoudende koortsen nemen ze zeer ernstig: om die te genezen observeren ze de sterren en planten en richten gebeden tot God. Vijfdedaagse, achtstedaagse en zevendedaagse koortsen komen vrijwel niet voor in dit gebied waar dikke sappen niet bestaan. Baden en zalvingen geschieden op de manier der Ouden. En zij kennen nog veel meer geheimen om proper, gezond en krachtig te blijven. Met deze en andere middelen trachten ze zich te beschermen tegen de morbus sacer [epilepsie], waaraan tallozen lijden.
Ridder: Een teken van groot vernuft, want ook Hercules, Socrates, Mohammed, Scotus en Callimachus leden aan de morbus sacer.
Kapitein: Tegen deze ziekte verweren zij zich met gebeden tot de hemel, aroma’s, hoofdsterkende middelen, scherpe gerechten, ontspanning en vette soepen die ze binden met bloem. In het op smaak brengen der gerechten kennen ze geen gelijke: ze voegen nootmuskaat, honing, boter en tal van aroma’s toe, welke het lichaam enorm sterken. Ze drinken geen ijsgekoelde dranken zoals de Napolitanen, en evenmin hete dranken zoals de Chinezen, omdat ze zich vanwege het warme klimaat niet behoeven te beschermen tegen dikke sappen. Bij zomerse hitte en lichamelijke slapheid sterken ze het lichaam met gehakte knoflook en azijn, tijm, mint en basilicum. Doordat ze een geregeld leven leiden, behoeven ze zich evenmin te beschermen tegen de hitteversterkende werking van aroma’s. Bovendien bezitten ze een geheim recept om het leven om de zeven jaar te vernieuwen, een ingenieus verjongingsmiddel zonder schadelijke bijwerkingen.
Ridder: Ge hebt me nog niets verteld over de wetenschappen en magistraten.
Kapitein: Dat is niet waar, maar omdat u zo nieuwsgierig bent, zal ik u nog meer vertellen. Bij nieuwe maan en volle maan wordt, na het plengen van offers, de Raad bijeengeroepen, die openstaat voor allen van twintig jaar en ouder. Aan een ieder wordt gevraagd of er in de stad tekortkomingen zijn, welke magistraten juist en welke verkeerd handelen. Om de acht dagen komen alle magistraten bijeen, te weten Sol en Pon, Sin en Mor; ieder van deze Vorsten heeft drie magistraten onder zich, in totaal dus dertien man; de negen magistraten hebben weer elk drie magistraten onder zich, waardoor het totale aantal op veertig komt. De drie Oppermagistraten oefenen het gezag uit over de onder hen ressorterende gilden: Pon over het krijgsbedrijf, Sin over de wetenschappen en Mor over de voedselvoorziening, voortplanting, kleding en opvoeding. Onder het gezag van deze magistraten staan gildemeesters, die ieder aan het hoofd staan van een groep van tien, vijftig of honderd mannen en vrouwen. Er wordt beraadslaagd over alles waaraan de gemeenschap behoefte heeft; tevens worden de magistraten gekozen en benoemd die eerder zijn voorgedragen in de Grote Raad. Aan het eind van elke dag beraadslagen Sol en de drie Oppermagistraten over de lopende zaken, bevestigen en voeren uit hetgeen in de Raad is besloten, en handelen alle overige verplichtingen af. Loten worden niet getrokken, tenzij er twijfels heersen en men niet tot een besluit kan komen. De magistraten worden benoemd en ontslagen overeenkomstig de wil van het volk, uitgezonderd de vier hoogste magistraten, tenzij dezen zelf, na intern beraad, plaats maken voor wie meer en zuiverder kennis en vernuft blijkt te bezitten; ze zijn zó leergierig en voortreffelijk dat ze gaarne wijken voor degenen die meer weten, om van dezen te kunnen leren; maar dit gebeurt slechts heel zelden.
De hoofden van de verschillende wetenschappen zijn onderworpen aan Sin, behalve de Metafysicus ofte wel Sol, wiens gezag als opperbouwmeester zich uitstrekt over alle wetenschappen en die zich zou schamen indien hij iets in de wereld der mensen niet zou weten. Onder Sin staan de Grammaticus, Logicus, Fysicus, Medicus, Politicus, Econoom, Moralist, Astronoom, Astroloog, Meetkundige, Kosmograaf, Musicus, Doorzichtkundige, Rekenkundige, Dichter, Redenaar, Schilder en Beeldhouwer. Onder Mor staan de Verwekker, Opvoeder, Kleder, Landbouwer, Weider, Herder, Fokker en Grote Kok. Onder Pon staan de Strateeg, Voorvechter, IJzersmeder, Wapenmaker, Zilversmeder, Muntslager, Werktuigkundige, Opperspion, Opperruiter, Gladiator, Schutter, Slingeraar en Scherprechter. En onder al deze magistraten staan weer de meesters van de afzonderlijke gilden.
Ge dient te weten dat de afzonderlijke gildemeesters recht spreken over hun ondergeschikten; bijgevolg is elke gildemeester tevens rechter, die verschillende straffen kan uitspreken: verbanning, geseling, vermaning, ontzetting uit ereambten, verbod tot het aanzitten aan de gemeenschappelijke dis, de tempel te betreden of omgang met de vrouwen te hebben. Wanneer het echter een ernstige krenking betreft en de daad met voorbedachten rade is geschied, wordt moord gestraft met de dood; er wordt dus recht gesproken volgens de wet der vergelding: oog om oog, tand om tand. Wanneer de daad in een opwelling is geschied, wordt het vonnis verzacht, evenwel niet door de rechter, want die vonnist onverwijld overeenkomstig de wet, maar door de drie Vorsten. Vervolgens kan de beklaagde in beroep gaan bij de Metafysicus, niet om recht te verkrijgen maar omwille van gratie; alleen de Metafysicus kan immers gratie verlenen. Er zijn geen gevangenissen, alleen een toren waarin soms opstandelingen en vijanden worden opgesloten. Het proces geschiedt zonder processtukken; in aanwezigheid van de rechter en Pon wordt het pro en contra naar voren gebracht; direct hierna volgt het vonnis (of de vrijspraak) door de rechter. Indien de beklaagde in beroep gaat, vaardigt Pon de dag hierna zijn vonnis uit. Op de derde dag bevestigt Sol het vonnis, of hij verleent na verloop van tijd gratie, met instemming van het volk. Niemand kan sterven, tenzij het gehele volk in vereniging de veroordeelde ter dood brengt; zij beschikken immers niet over beulen. De veroordeelde wordt door allen gestenigd of verbrand, in welk laatste geval hij vrijelijk kan kiezen voor verbranding met kruit, opdat de dood snel zal intreden. Allen smeken God dat Zijn toorn bedare, en klagen en treuren dat zij zojuist een besmet lid uit het lichaam van de republiek hebben weggesneden. Het streven is de veroordeelde zelf het vonnis te laten aanvaarden, en men spreekt hem net zo lang toe tot hij overtuigd is en zegt de straf te verdienen. Betreft het echter een vergrijp tegen de vrijheid van de republiek, tegen God of tegen de hoogste magistraten, dan wordt het vonnis zonder erbarmen ten uitvoer gelegd. Alleen op deze vergrijpen staat de doodstraf. Wie met de doodstraf wordt bedreigd, heeft het recht alle beweegredenen op te sommen waarom hij niet moet sterven, en de zonden van anderen en van de magistraten te noemen, zeggend dat dezen de straf veeleer verdienen. Indien hij in het gelijk wordt gesteld, wordt hij verbannen en wordt de stad met gebeden, offers en boetedoeningen gereinigd; de door hem genoemde schuldigen worden echter niet gestraft, maar alleen ernstig vermaand.
Vergrijpen voortkomend uit zwakheid en onwetendheid worden uitsluitend gestraft met vermaningen, opdat de schuldige zich leert te beheersen en zich verder bekwaamt in het ambacht waartegen hij gezondigd heeft. De bewoners van de Zonnestad bejegenen elkaar als waren zij leden van één en hetzelfde lichaam.
Voorts dient ge te weten dat een zondaar die uit vrije wil, zonder een aanklacht af te wachten, zich bij de magistraten vervoegt, zichzelf beschuldigt en om bestraffing verzoekt, wordt vrijgesproken indien de zonde niet algemeen bekend is geworden, terwijl indien er geen aanklacht volgt, de strafmaat wordt verlicht.
Zij hoeden zich zeer voor laster, aangezien laster met laster wordt vergolden. Omdat de bewoners van de Zonnestad hun dagen vrijwel altijd in gezamenlijkheid doorbrengen, zijn vijf getuigen vereist om de rechter van de schuld van de beklaagde te overtuigen; zo niet, dan wordt de beklaagde na het zweren van een eed losgelaten. Maar wanneer hij ten tweede of ten derde orale door twee of drie getuigen wordt aangeklaagd, wordt de strafmaat verdubbeld.
Er zijn slechts weinig wetten van kracht; deze zijn alle opgetekend op een bronzen plaat die hangt aan de poort van de tempel. Op de wanden in de colonnade zijn in bondige bewoordingen en met groot vernuft de essentialia van alle dingen vermeld: zoals wat God is, wat engel, wat wereld, ster, mens, etc., als ook de omschrijvingen van alle deugden. De rechters der deugden hebben op deze plaats ieder een eigen zetel. Wanneer nu een vergrijp tegen een bepaalde deugd in het geding is, zegt de betrokken rechter: ‘zie hier, ge hebt gezondigd tegen deze bepaling, lees!’; en dan veroordeelt hij de beklaagde voor de door deze begane ondankbaarheid, luiheid of onwetendheid. De veroordelingen zijn voorwaar veeleer medicijnen dan straffen en getuigen van een grote mildheid.
Ridder: Nu moet u mij vertellen over de priesters en over hun offerandes en geloofsovertuigingen.
Kapitein: De Opperpriester is Sol zelf; alle magistraten, en dan bedoel ik de hogere, zijn tevens priester; hun taak is het zuiveren der gewetens. Allen biechten bij deze priesters, die aldus vernemen welke zonden er begaan worden. Zijzelf belijden aan de drie oppermagistraten zowel hun eigen zonden als die van de anderen, in algemene bewoordingen, dus zonder de zondaars met name te noemen, en deze drie hoogste magistraten biechten vervolgens aan Sol. Op die manier verneemt Sol welke dwalingen en misstanden er heersen; hij voorziet dan in de noden van de stad, brengt offers aan God en richt tot Hem ge beden; op het altaar, ten overstaan van het volk, belijdt hij aan God zijn eigen zonden en die van geheel het volk, telkens wanneer het noodzakelijk is deze zonden te zoenen, zonder evenwel namen te noemen. En zo geeft hij aan het volk de absolutie, met de vermaning dat men zich hoede voor deze dwalingen; openlijk belijdt hij zijn eigen dwalingen en vervolgens brengt hij aan God een offer, opdat Hij de gehele stad vergiffenis zal schenken, wijsheid zal geven en beschermen. Het offer gaat aldus in zijn werk: Sol vraagt aan het volk wie zich wil opofferen voor zijn medemensen, waarna een der deugdzaamsten zich aanbiedt. De priester plaatst het slachtoffer op een tafel, hangend aan vier koorden die door katrollen verbonden zijn met vier punten in de koepel, en na dan God gesmeekt te hebben dit edele en vrijwillige mensenoffer (en geen offer van onvrijwillige dieren, zoals onder de Heidenen gebruikelijk is) te ontvangen, geeft hij opdracht de koorden op te trekken; de geofferde rijst de hoogte in tot boven in de kleine koepel, alwaar hem in karige hoeveelheden voedsel wordt aangereikt; op deze plaats verzinkt hij in diep gebed, net zo lang tot de straf van de stad is genoemd. Onder gebeden en vasten smeekt hij God om zijn gewillige persoon als offer te ontvangen; wanneer na twintig of dertig dagen Gods toorn tot bedaren is gebracht, keert hij buitenlangs omlaag of hij wordt tot priester gewijd; in het vervolg wordt hij altijd met eerbewijzen en weldaden overladen, omdat hij zijn leven heeft willen geven; maar God wenst niet dat hij zal sterven.
Boven de tempel bevinden zich vierentwintig priesters, die te middernacht, middaags, in de ochtend en in de avond enkele psalmen voor God aanheffen. Hun taak is het waarnemen der sterren en het registreren met behulp van hoekmeters van al hun bewegingen en uitwerkingen, zodat zij weten in welk land welke verandering is voorgevallen of zal voorvallen. Tevens bepalen zij het tijdstip van verwekking, zaaien en oogsten. Ze treden op als bemiddelaars tussen God en de mensen. Uitsluitend uit deze groep wordt Sol gekozen. Zij schrijven verheven verhandelingen en bedrijven de wetenschappen. Ze komen slechts naar beneden om te eten; met vrouwen laten ze zich niet in, behoudens een enkele keer ter laving van hun lichaam. Elke dag gaat Sol naar boven en spreekt met hen over hetgeen zij hebben onderzocht omtrent het welzijn van de stad en van alle volkeren in de wereld. Beneden in de tempel dient altijd iemand gebeden tot God te richten, en deze priester wordt om het uur afgewisseld, zoals wij het veertigurige gebed gewoon zijn te verrichten; zulks wordt door hen het ‘eeuwige offer’ genoemd.
Na de maaltijd loven en prijzen zij God met muziek; daarna worden de heldendaden van Christenen, Hebreeërs, Heidenen en van alle andere volkeren bezongen, ter lering en vermaak. Er worden hymnen op de liefde, op de wijsheid en op elke deugd gezongen. Elke priester kiest de vrouw die hij het meest bemint, en dan worden enkele zeer fraaie dansen gedanst in de kloostergangen. De vrouwen dragen hun haar in een lange vlecht, met bloemenkransen, het haar in het midden opgestoken. De mannen dragen alleen een haarlok, een sluier en een muts. Buiten de stad lopen de bewoners van de Zonnestad met helmen, binnenshuis wordt een witte, rode of anders gekleurde muts gedragen, al naar gelang het ambt of ambacht dat men uitoefent; de mutsen der magistraten zijn groter en praalrijken.
Zij kennen vier belangrijke feesten, te weten wanneer de zon komt te staan in Ram, Kreeft, Weegschaal en Steenbok; dan houden ze fraaie en geraffineerde optochten; bij nieuwe maan en bij volle maan vinden eveneens festiviteiten plaats. Zo ook op de dag dat de stad werd gesticht en dat belangrijke overwinningen werden behaald, met vrouwengezang, trompetten, trommels en kanonschoten. De dichters zingen de lof van de dapperste krijgslieden. Maar wie in lofzangen leugens spreekt, wordt gestraft; wie leugens voorwendt, kan voor hen geen dichter zijn. Zulk een vrijmoedigheid betekent volgens hen de ondergang der wereld, aangezien ze de beloning aan de deugd ontneemt en schenkt aan anderen, uit angst of vleierij.
Voor niemand worden zolang hij in leven is standbeelden opgericht; wel echter wordt in het boek der helden opgeschreven wie nieuwe ambachten en geheimen van belang heeft ontdekt of aan de gemeenschap grote diensten heeft bewezen in tijden van oorlog of vrede.
Lijken worden, ter vermijding van plagen en epidemieën, niet begraven maar verbrand; ze gaan op in het vuur, het edele en levende element dat uitgaat van de zon en daarna terugkeert; ze doen zulks ook om geen gelegenheid te bieden tot afgoderij.
Behouden blijven alleen schilderingen of standbeelden van grote mannen, en daarnaar kijken de welgevormde vrouwen die voor de voortplanting zijn aangewezen.
De gebeden worden gericht naar de vier hemelstreken; ‘s ochtends eerst naar het Oosten, dan naar het Westen, vervolgens naar het Noorden en tenslotte naar het Zuiden; ‘s avonds in omgekeerde volgorde: eerst naar het Westen, dan naar het Oosten, Zuiden en tenslotte Noorden. Ze reciteren één enkel vers, waarin gesmeekt wordt om een gezond lichaam en een gezonde geest en dat afsluit met de zinsnede: ‘Zo het Gode behage’. De innige en uitvoerige publieke gebeden worden echter tot de hemel gericht; daarom is het altaar rond en door vier gangen kruiselings doorsneden, waardoorheen Sol na de vier telkens terugkerende gebeden binnentreedt, om in het midden met geheven blik te bidden. Zulks houden ze voor een groot mysterie. De priesterlijke gewaden zijn oogverblindend en gemodelleerd naar het gewaad van Aäron. De tijdrekening geschiedt naar het tropische en niet naar het siderische jaar, maar ze registreren voortdurend hoeveel tijd dit laatste voorloopt op het eerste. Ze geloven dat de zon allengs verder daalt doordat ze steeds nauwere kringlopen beschrijft, en daarom sneller bij de keerkringen en de dag-en-nachtevening aankomt dan het voorgaande jaar; of zo schijnt het althans, aangezien het oog de zon, door haar schuin van onderen te zien, eerder op die punten ziet aankomen en schuin ziet lopen. De maanden berekenen ze aan de hand van de maan, het jaar aan de hand van de zon; daarom vallen maanden en jaar slechts om de negentien jaar samen, namelijk wanneer de kop van de Draak zijn kringloop heeft voltooid. Dientengevolge hebben ze een nieuwe astronomie ontwikkeld. Ze prijzen Ptolemaeus en bewonderen Copernicus, ofschoon Aristarchos van Samos en Philolaus van Croton in nog hoger aanzien staan; maar ze zeggen dat de een zijn berekeningen verricht met stenen, de ander met bonen, geen van beiden echter met de getelde dingen zelf; ze doen de wereld derhalve recht met telramen, niet met ware munt. Daarom pogen zijzelf deze zaken zeer nauwkeurig te onderzoeken, want ze achten het van groot belang de bouw van de wereld te begrijpen alsmede de substantie van de sterren en wat zich daarbinnen bevindt, ten einde te weten of de wereld ten onder zal gaan en, zo ja, wanneer. Zij geloven dat het waar is wat Christus zei over de tekenen der sterren, zon en maan, tekenen die de onnozelen voor onjuist houden; hen evenwel zal het einde der dingen, als een dief in de nacht, overvallen. De bewoners van de Zonnestad verwachten dus de vernieuwing en misschien zelfs het einde der wereld. Ze beweren dat het zeer twijfelachtig is of de wereld werd geschapen uit het niets dan wel uit de brokstukken van andere werelden of van de chaos; ze achten het echter zeer waarschijnlijk, ja, ze zijn er zeker van dat de wereld geschapen is. Ze zijn vijanden van Aristoteles en noemen deze wijsgeer verwaand.
Zij vereren de zon en de sterren als levende dingen, als standbeelden Gods en hemelse tempels. Het meest vereren ze de zon, maar ze aanbidden haar niet. Geen enkel schepsel wordt door hen aanbeden, behalve God. Zij dienen alleen Hem, onder het teken van de zon die teken en aangezicht is van God, van Wie het licht en de warmte en al het andere komt. Daarom heeft het altaar de vorm van de zon en aanbidden de priesters God in de zon en de sterren, als waren deze altaren, en in de hemel, als ware deze een tempel. En zij roepen de goede engelen aan als middelaars die verwijlen in de sterren, hun levende huizen. Ze geloven dat God Zijn Schoonheid hoofdzakelijk heeft geopenbaard in de hemel en in de zon, Zijn trofee en standbeeld.
[Volgt een gedetailleerde uiteenzetting over de astronomische opvattingen van de Zonnestadbewoners]
Zij gaan uit van twee fysische beginselen: de zon als vader en de aarde als moeder. Volgens hen is de lucht onzuivere hemel; het vuur komt voort uit de zon; de zee is het zweet van de door de zon vloeibaar gemaakte aarde en vormt dus het verbindende element tussen lucht en aarde, gelijk het bloed tussen ‘s mensen geest en lichaam; de wereld is een groot dier en wij bevinden ons daarbinnen, gelijk de wormen in ons lichaam. Daarom zijn wij onderworpen aan de voorzienigheid Gods, niet aan die van de wereld en de sterren, want ten opzichte van deze zijn we toevallige wezens; maar ten opzichte van God, voor wie de wereld en de sterren instrumenten zijn, zijn wij het produkt van voorwetenschap en voorzienigheid. Daarom zijn we alleen eerbied verschuldigd aan God als Heer en Vader en Oorsprong van al het zijnde.
Zij achten het zeker dat de ziel onsterfelijk is en bij het sterven het gezelschap zoekt van goede dan wel kwade geesten, al naar gelang de verdiensten in het leven. Omtrent de plaatsen van bestraffing en beloning hebben ze niet zulke stellige denkbeelden; maar het lijkt hun volstrekt redelijk dat deze zijn gelegen in de onderwereld en in de hemel. Ze zijn tevens zeer nieuwsgierig te vernemen of deze straffen al dan niet van eeuwige aard zijn. Daarbij zijn ze ervan overtuigd dat er goede en slechte engelen zijn, zoals er ook goede en slechte mensen zijn, maar voor de vraag welk lot hun zelf beschoren is, wachten ze op een boodschap uit de hemel. Ze betwijfelen of er andere werelden buiten deze ene bestaan, maar ze achten het een dwaasheid te beweren dat het niets bestaat, aangezien het niets noch binnen noch buiten de wereld bestaat en God, het Oneindig Zijnde, het niets niet in Zich bergt.
Ten aanzien van de dingen laten zij twee metafysische beginselen gelden: het zijn, ofte wel God, en het niet-zijn, ofte wel het ontbreken van zijn, als voorwaarde zonder dewelke niets wordt; want als iets was, zou het niet worden; derhalve heeft wat wordt, niet bestaan. Uit het zich voortspoeden naar het niets komt het kwaad en de zonde voort; daarom zegt men dat de zondaar zichzelf vernietigt en dat de zonde een gebrekkige en geen bewerkende oorzaak heeft. Gebrekkigheid is hetzelfde als ontbreken, een ontbreken namelijk van macht, kennis of wil, en in dit laatste zien ze de zonde gelegen. Wie immers in staat en bij machte is goed te doen, moet willen; de wil komt immers voort uit macht en kennis, en niet andersom. Ge zult verbaasd zijn te horen dat zij God in Drievuldigheid aanbidden, zeggende dat Hij Oppermacht is, waaruit voortkomt Opperste Wijsheid en uit deze beide Opperste Liefde. De onderscheiden gestalten zoals wij die benoemen, kennen zij echter niet, daar hun de openbaring niet deelachtig is geworden. Wel weten ze dat in God voortschrijding en samenhang is, van Zich, in Zich en tot Zich. Bijgevolg zijn alle dingen samengesteld uit macht, wijsheid en liefde, in zoverre als ze een zijn hebben; daarentegen uit een ontbreken van macht, wijsheid en liefde, in zoverre als ze afhangen van een niet-zijn. Door de eerste maken ze zich verdienstelijk, door de laatste zondigen ze; de natuurlijke zonden stoelen op het ontbreken van macht en wijsheid, de onnatuurlijke zonden op het ontbreken van deze twee alsmede van liefde. Zo zondigt de natuur, wanneer het gedrochten voortbrengt, uit onmacht of onwetendheid. Maar al deze dingen zijn ontworpen door God de Almachtige, Alwijze en Algoede; derhalve zal niets zijnde in Hem zondigen, buiten hem echter wel. Buiten God geraakt men echter alleen door toedoen van ons, niet door toedoen van Hem, want in ons is de gebrekkigheid, in Hem de werking. Dientengevolge is het zondigen een daad Gods in zoverre als het een zijn en een werking heeft; maar in zoverre als het een niet-zijn en een gebrekkigheid heeft, waarin immers de essentie van het zondigen is gelegen, is zulks in ons, die neigen tot het niet-zijn en de chaos.
Ridder: Wat scherpzinnig zijn deze lieden toch!
Kapitein: Als ik alles onthouden had en de tijd niet had gedrongen, zou ik u nog wonderbaarlijker dingen kunnen vertellen; maar ik moet gaan, anders mis ik nog mijn schip.
Ridder: In Gods naam, zeg mij alleen dit nog: wat denken zij van de zonde van Adam?
Kapitein: Zij bekennen dat de wereld aan groot bederf onderhevig is en dat de mensen zich laten leiden door dwaasheid en niet door de rede; de goeden lijden omdat de kwaden heersen; desalniettemin noemen ze het leven der kwaden ongeluk, want het getuigt van een vernietigingsdrang zich anders voor te doen dan men is, dat wil zeggen koning, rechtschapen, geleerd te zijn maar zulks in werkelijkheid niet te zijn. Hieruit concluderen ze dat het menselijk bestaan is verkeerd in wanorde. Aanvankelijk helden ze, in navolging van Plato, over tot de mening dat de hemelen oorspronkelijk vanuit het Westen wentelden in de richting van wat nu het Oosten is en zich vervolgens in tegengestelde richting bewogen. Ze hebben ook de mogelijkheid overwogen dat een ondergeschikte Kracht de wereld bestiert met toestemming van een Opperkracht, maar ze achten zulks een dwaze bewering. Nog dwazer is het volgens hen te beweren dat oorspronkelijk Saturnus de wereld goed bestuurde, daarna Jupiter minder goed, en zo verder de andere planeten; wel erkennen ze dat de wereldtijdperken elkaar aflossen volgens de orde der planeten, en ze geloven dat de wereld om de duizend of zestienhonderd jaar verandert doordat de apsiden zich wijzigen. Ons tijdperk schijnt onder de invloed van Mercurius te staan, ofschoon de grote conjuncties het beïnvloeden en de anomalieën een noodlottige uitwerking hebben.
Ten slotte zeggen zij dat de Christenmens gelukkig is, omdat hij genoegen neemt met te geloven dat zoveel wanorde is voortgekomen uit de zonde van Adam. De bewoners van de Zonnestad evenwel geloven dat het meer de straf dan de schuld is waardoor het kwaad van de vaderen op de zonen overgaat. Van de zonen evenwel komt de schuld terug naar de vaderen, omdat deze laatsten de voortplanting verwaarloosd hebben, zich voortplantten op ongunstige tijdstippen en ongeschikte plaatsen, in zonde en zonder selectie van ouders, en omdat ze voorts de opvoeding veronachtzaamd hebben door hun kinderen slecht te onderrichten. En ze beweren dat straf en schuld, van zowel de zonen als de vaderen, hun weerslag hebben op de maatschappij. Daarom kan men nergens rechtschapenheid ontwaren en lijkt het alsof de wereld wordt beheerst door het toeval. Maar wie de bouw van de wereld in ogenschouw neemt, de anatomie van de mens (in de Zonnestad pleegt men de terechtgestelden te ontleden), van dieren en planten, als ook de functies van hun delen en deeltjes, is genoodzaakt de voorzienigheid Gods luide te verkondigen. Om die reden behoort de mens zich volledig te wijden aan de ware godsdienst en zijn Schepper te eren; en zulks kan alleen geschieden wanneer men Zijn werken bestudeert en zich op het nauwgezet filosoferen toelegt en Zijn heilige wetten in acht neemt: ‘Wat u wilt dat uzelve niet geschiede, laat dat ook een ander niet geschieden’ en ‘wat u wilt dat uzelve geschiede, laat dat ook een ander geschieden’. Hieruit vloeit voort dat als wij verlangen dat onze kinderen en de mensen in het algemeen, aan wie wij weinig geven, eer aan ons bewijzen, wij te meer dank verschuldigd zijn aan God, van Wie wij alles ontvangen, in Wie en voor Wie wij uitsluitend bestaan. Zijn naam zij eeuwig geprezen.
Ridder: Indien deze bewoners van de Zonnestad, die enkel de wet van de natuur volgen, het Christendom zo dicht benaderen, hetwelk aan de natuurwet slechts de sacramenten toevoegt, ontleen ik aan dit relaas het bewijs dat de ware wet de christelijke wet is en dat, wanneer eenmaal de misbruiken uit de weg zijn geruimd, de Christenheid meesteres van de wereld zal zijn. En dat daarom de Spanjaarden de rest van de wereld hebben ontdekt, ofschoon de eerste ontdekker natuurlijk uw Genuese landsman Columbus was, ten einde haar geheel en al te scharen onder één wet; en deze wijsgeren van de Zonnestad zullen als getuigen van de waarheid de uitverkorenen Gods zijn. Ik besef dat wij mensen niet weten wat wij doen, maar instrumenten zijn van God. De ontdekkers gaan uit geldlust op zoek naar nieuwe landen, maar God streeft een hoger doel na. De zon tracht de aarde te verbranden, planten en mensen niet te laten gedijen; maar God maakt de zon aan zich dienstig om dezulke voort te brengen. Zijn naam zij geprezen.
Kapitein: Ach, als u eens wist wat zij zeggen, bij monde van hun astrologen en van onze profeten en die van de Joden en van andere volkeren, over ons tijd perk, over deze eeuw waarin meer is voorgevallen dan in de voorgaande vierduizend jaar, waarin meer boeken zijn gedrukt dan in de voorgaande vijfduizend jaar! en wat zij zeggen over de schitterende uitvindingen van de magneetnaald, boekdrukkunst en haakbuks, alledrie verheven tekenen dat de wereld één zal worden! en hoe deze uitvindingen – terwijl de apsis van Mercurius in de vierde Driehoek stond en grote conjuncties plaats grepen in Kreeft onder de invloed van Luna en Mars, die in dit teken oppermachtig zijn – de scheepvaart, nieuwe wereldrijken en het krijgsbedrijf ten goede zijn gekomen! Wanneer echter de apsis van Saturnus komt te staan in Steenbok [in het jaar 1630], die van Mercurius in Boogschutter [in 1615] en die van Mars in Maagd, en de grote conjuncties na de verschijning van de nieuwe ster in Cassiopeia [in 1572] terug zullen keren in de eerste Driehoek, zal een nieuwe monarchie het licht zien, zullen nieuwe profeten opstaan en wetten, kunsten en wetenschappen worden vernieuwd. En zij beweren dat dit alles zeer ten voordele van de Christenheid zal strekken; maar eerst wordt ontworteld en verdelgd, daarna opgebouwd en geplant.
Maar staat u mij toe, ik moet weg, ik heb nog veel te doen.
Ik zeg u alleen nog dit: zij hebben de kunst van het vliegen ontdekt, het enige wat nog aan de wereld lijkt te ontbreken, en weldra zullen zij beschikken over een verrekijker om de verborgen sterren waar te nemen en over een gehoorbuis om de harmonie van de bewegingen der planeten te vernemen.
Ridder: Ach, ik kan het niet geloven, wat heerlijk! Maar Kreeft is het vrouwelijke teken van Venus en Luna; wat kan Kreeft dan voor goeds uitrichten?
Kapitein: Zij beweren dat het vrouwelijke bevruchtend werkt op de hemelse dingen, maar tevens bewerkstelligt dat minder sterke krachten over ons heersen. Men ziet dan ook dat in deze eeuw alom vrouwen hebben geheerst, zoals de Amazones tussen Nubië en Monopotapa [Zuidelijk Afrika], en in Europa Rosselane in Turkije, Bona in Polen, Maria in Hongarije, Elisabeth in Engeland, Catherine in Frankrijk, Margarets in Vlaanderen, Bianca in Toscane, Mary in Schotland, Camilla in Rome en Isabella, de ontdekster van de Nieuwe Wereld, in Spanje. En de dichter van deze eeuw [Ariosto] ving aan met de vrouwen toen hij zei: ‘De vrouwen, de ridders, de wapenen en de liefdesbanden’. De dichters van nu, zij allen lasteren onder de invloed van Mars; en onder de invloed van Venus en Luna spraken zij van ontuchtigheid en hoererij. De mannen verwekelijken en spreken elkaar aan met ‘Uwe Genade’; en in Afrika, dat in het teken van Kreeft staat en overheerst wordt door de Amazones, gedijen in Fez en Marocco de publieke bordelen voor verwekelijkte mannen en tal van andere vuiligheden.
[Volgt een reeks van astrologische voorspellingen]
Maar houdt u mij alstublieft niet langer op, ik moet nog van alles doen. U weet hoeveel haast ik heb. Een andere keer.
Nee wacht, nog één ding: weet dat de bewoners van de Zonnestad het leerstuk van de vrije wil aanhangen. Ze zeggen dat, als een mens in een veertig uur durende marteling zich niet laat ontvallen wat hij zich voorgenomen heeft te verzwijgen, nog minder de sterren, die ver van ons verwijderd zijn, zulks vermogen te bewerkstelligen. Omdat de sterren evenwel op aangename wijze inwerken op de zintuigen, geraken diegenen onder hun invloed, die zich meer door zinnelijkheid dan door de rede laten leiden. Vandaar dat de constellatie die van het lijk van Luther kwalijke dampen deed opstijgen, te zelfder tijd welriekende en deugdzame geuren ontlokte aan de martelaren-Jezuïeten, als ook aan Cortez die in diezelfde tijd het Christendom in Mexico verbreidde.
Maar wat de wereld weldra staat te gebeuren, daarover zal ik u een andermaal vertellen.
De ketterij is het werk der zinnen, zoals de heilige Paulus zegt; de sterren doen derhalve de zinnelijken van aard neigen tot ketterij, de met rede begiftigden daarentegen tot de ware en heilige wet van de opperste Rede, het woord Gods. Zijn naam zij eeuwig geprezen. Amen.
Ridder: Nog even, wacht nog even!
Kapitein: Nee, ik kan niet, ik moet gaan.