Begin 2000 verschijnt er een Rasterboek in twee delen met zo mogelijk alle Verhalen van Kolyma van Varlam Sjalarnov (1907-1982), over wie Alexander Solzjenitsyn schreef: ‘Sjalamovs kampervaring was harder en langer dan de mijne, en ik erken met het grootste respect dat hij en niet ik de bodem heeft bereikt van de verdierlijking en de wanhoop waar alles in het kampleven ons naartoe trok.’ Toen Solzjenitsyn hem vroeg om mee te werken aan het onderzoek dat zou moeten leiden tot een boek over de Goelagarchipel, weigerde Sjalamov omdat SoIzjenitsyn volgens hem de verschrikkingen van de kampen niet kon beschrijven, daar hij de Siberische mijnen van Kolyma niet had meegemaakt.
Toen Eén dag van Ivan Denisovitsj van Solzjenitsyn in 1962 in het maandblad Novy Mir verscheen, een eerste teken van politieke dooi ten tijde van Chroestsjov en het begin van een stroom van literaire getuigenissen over de Goelag-kampen, wachtte Sjalarnov, die in 1956 in Moskou was teruggekeerd – na vijfentwintig jaar gevangenschap, waarvan zeventien jaar dwangarbeid in de mijnen van Kolyma in het noordoostelijke Siberië -, al jaren op publicatie van zijn verhalen. Dat wil zeggen op officiële toestemming tot een Russische uitgave, want de verhalen circuleerden in clandestiene samizdat-uitgaven en werden buiten de auteur om, vaak in verminkte edities, in het buitenland uitgegeven. Tijdens zijn leven kreeg Sjalamov alleen enkele kleine dichtbundels uitgegeven; zelf heeft hij de ongeveer honderdvijftig verhalen die hij tussen 1954 en 1972 schreef nooit in een reguliere Russische uitgave gebundeld gezien, laat staan in de door hem gewenste volgorde.
‘In feite is mijn verhaal-document een improvisatie. Een improvisatie die een document blijft, een persoonlijke getuigenis, een passie. Ik ben de kroniekschrijver van mijn ziel, en niet meer dan dat.’ En zeker niet minder: Sjalamov is van jongs af aan overtuigd geweest van zijn talent, of het nu om zijn jeugdverhalen, zijn gedichten of zijn kampverhalen ging. Zelfverzekerd wijst hij op het nieuwe van het thema van de verhalen, de kracht van zijn getuigenis als onthullend document en aanklacht, maar niet minder nadrukkelijk op het nieuwe van deze kampliteratuur in esthetisch opzicht. Sjalamov was zich bewust dat in zijn verhalen de essentie van de literatuur op het spel stond, dat is uit de verhalen zelf op te maken en expliciet uit zijn aantekeningen over de Verhalen van Kolyma. Het is daarom belangrijk te onderscheiden wat Sjalamov precies onder ‘document’ verstond. ‘Want goedbeschouwd,’ schrijft hij, ‘van op enige afstand en in de ware zin van het woord, is elk verhaal een document, en wel een document van de auteur, en het is waarschijnlijk juist die eigenschap die de Verhalen van Kolyma tot een overwinning van het goede over het kwade maakt, en niet omgekeerd.’ Dat hij erin slaagde, eigen ervaringen te objectiveren, er afstand van te nemen en er iets van te maken, een ooggetuigeverslag en een kunstwerk, mag met recht een overwinning heten van de man die als persoon een heel leven lang object van politieke willekeur en slachtoffer van een dolgedraaid maatschappelijk systeem was geworden.
‘De overgang van de eerste naar de derde persoon is een manier om de tekst een documentair karakter te geven. Het afwisselend gebruik van echte en denkbeeldige namen, een tijdelijke hoofdpersoon, dat zijn allemaal middelen tot hetzelfde doel. Alle verhalen maken deel uit van een en hetzelfde muzikale systeem dat alleen de auteur kent.’ Het kan geen toeval zijn dat hij die bevrijding van het lijden waardoor een mens tot ding gemaakt wordt, in letterlijk dezelfde termen beleeft als Kafka: ‘Voor mij altijd onbegrijpelijk,’ schrijft deze in 1917 in zijn dagboek, ‘dat het bijna iedereen die kan schrijven mogelijk is, in ellende de ellende te objectiveren zodat ik bijvoorbeeld onder verdriet, misschien nog met een van verdriet brandend hoofd, kan gaan zitten en iemand schriftelijk kan meedelen: ik ben ongelukkig. Ja, ik kan nog veel verder gaan en in verscheidene versieringen, al naar mijn talent, dat met het verdriet niets te maken schijnt te hebben, daarover eenvoudig of met antithesen of met hele orkesten van associaties fantaseren. Het is absoluut niet gelogen en het stilt de pijn niet…’ Ook Sjalamov spreekt over zijn proza in muzikale termen; en de slotopmerking van Kafka over het schrijven dat de pijn weliswaar tot uitdrukking brengt maar niet stilt, sluit aan bij Sjalamovs bevinding: ‘Wanneer men mij vraagt wat ik schrijf, antwoord ik: ik schrijf geen herinneringen ( … ) Ik schrijf ook geen verslag of nauwkeuriger uitgedrukt, ik dwing mij geen verhaal te schrijven maar iets dat geen literatuur is. Mijn proza is niet dat van een document; het is de prijs die ik voor het lijden betaald heb, daarvan is het een document.’Alles of niets – de titel van de Franse vertaling van Sjalamovs aantekeningen over poëzie en proza, Tout ou rien, is levenslang zijn motto geweest.
Als Sjalamov zijn verhalen tot de literatuur van het document rekent, onderscheidt hij die nadrukkelijk van de zogeheten feitenliteratuur, sinds Tretjakov en Majakovski in de Sovjetunie een verplicht genre.
Behalve in kwaliteit zijn Sjalamovs verhalen ook als getuigenis met de eerste boeken van Primo Levi vergelijkbaar. Levi begon na zijn bevrijding met het schrijven van de verhalen Is dit een mens allereerst om zich te bevrijden van zijn herinneringen aan het vernietigingskamp; pas toen dat inderdaad ontlastend bleek te werken, voelde hij behoefte getuigenis af te leggen. Dat was in een tijd dat er eerst en vooral informatie nodig was over het bestaan, de omvang en de betekenis van de vernietigingskampen; maar ook waren er feiten vereist om het kampleven voor buitenstaanders enigszins begrijpelijk of althans voorstelbaar te maken. Te meer daar de buitenwereld al gauw de neiging had de verschrikkingen te willen vergeten; het vervelende was dat juist de grote hoeveelheid feiten die afweerhouding in de hand werkte of zelfs versterkte. De verhalen van Primo Levi maakten als het ware pas in de tweede ronde echt indruk, jaren later, mede door de bijzondere kwaliteit ervan. Aan de ene kant zijn ze uitermate concreet – de zintuigelijke nabijheid is waarschijnlijk vooral het effect van de dosering van sprekende details – aan de andere kant zijn ze door hun analytische inslag meer dan louter een persoonlijk relaas: de schrijver heeft afstand genoeg om uit de veelheid aan feiten diegene te kiezen die als voorbeeld kunnen dienen; als slachtoffer zit bij er middenin en als getuige paart hij inzicht aan overzicht. Deze typering geldt evengoed voor de kampverhalen van Sjalamov.
Ook bij Sjalamov zijn de details synoptische beelden, die minder fungeren als bewijsmateriaal – dat wat de schrijver vertelt echt gebeurd is én dat hij het echt heeft meegemaakt – dan als voorbeeld (de ene situatie staat voor vele andere) of als metafoor. Daar ligt vermoedelijk het wezenlijke verschil tussen Sjalamov en Solzjenitsyn – uiteindelijk is dat ook een verschil in literaire kwaliteit, maar oorspronkelijk had het vooral met een verschil in functie te maken. SoIzjenitsyn is hoe dan ook de eerste geweest en daarom zag hij het onthullen van de feiten als zijn voornaamste taak: dát er in de Sovjetunie strafkampen bestonden, in een land dat het woord ‘gevangenis’vervangen had door ‘detentieplaats’ en ‘concentratiekamp’ door ‘verbeteringskamp’ (correctieve werkkampen of kolonies) toen het concentratiekamp in werkelijkheid epidemisch was geworden1; welke omvang de Goelag had aangenomen en wie daarvan de bedenkers, de uitvoerders en de slachtoffers waren enzovoort. Solzjenitsyn was niet alleen de eerste – ook de eerste die gelegenheid kreeg in de Sovjetunie over de kampen te publiceren – maar lange tijd ook praktisch de enige. Daarbij zag hij zich voor de immense taak gesteld niet alleen het feitenmateriaal te verzamelen en wereldkundig te maken, maar bovendien de interpretatie van die feiten (als excessen van de persoonlijkheidscultus of als zoveelste bewijs van de universele slechtheid van de mens) te corrigeren. Niet alleen wilde hij onderzoeker en historicus zijn, maar ook nog degene die zijn en andermans ervaringen literaire vorm gaf. Daarbij speelden Solzjenitsyns eigen ideeën over de schrijver als profeet en oppergeweten, alsook zijn opvattingen over literair realisme hem soms danig parten.
Op dat laatste doelde waarschijnlijk ook Joseph Brodsky toen hij in een uitvoerige lezing over het Russische proza van deze eeuw Solzjenitsyn als voorbeeld aanhaalde, hoe een door de negentiende eeuw bepaalde ‘stilistische conventionaliteit van de middelen’ een beslissende doorbraak van het Russische proza tegenhield. Brodsky noemt een moment in Kankerpaviljoen (waarschijnlijk het hoofdstuk ‘Vega’ uit het tweede deel) waar de schrijver maar twee of drie alinea’s door had hoeven gaan en met de wanverhouding tussen toon en inhoud was er een nieuwe, echt absurde literatuur aangebroken. ‘Dus waarom is Solzjenitsyn opgehouden? Waarom is hij niet doorgegaan met die twee of drie alinea’s? Voelde hij niet dat hij op dat moment een doorbraak nabij was? Misschien wel, ofschoon ik het betwijfel. Het punt is dat hij geen stof meer had om die twee alinea’s mee te vullen. Waarom verzon hij er dan niet een paar bij? ben je geneigd te vragen. Het antwoord is tegelijkertijd edel en triest: omdat bij een realist is en verzinsels niet stroken met de waarheid: de waarheid van de feiten en ook van zijn schrijversaard. Dus eindigt het hoofdstuk op een moraliserende, kijk-toch-hoe-vreselijk-toon.’ Ook in Solzjenitsyns vijf delen De Goelag Archipel krijgt het commentaar nogal eens de overhand op de feiten. Brodsky noemt in zijn lezing van 1984 Varlam Sjalamov niet, maar wel Andrej Platonov, als een van de grootste Russische schrijvers van deze eeuw – de kampverhalen van Sjalamov had hij zonder veel moeite als voorzetting van Platonovs groteske of zo men wil absurde verhalen over de tegenstrijdigheden tussen communistische idealen en de sovjetrealiteit kunnen zien. Sjalamov is nooit moraliserend, hij zweert ook niet bij de feiten zoals SoIzjenitsyn; hij schrikt er ook niet voor terug om terwille van het effect de feiten aan zijn verhaal aan te passen, zonder overigens de op zich al gruwelijke realiteit geweld aan te doen.2 Daarin is zijn werk te vergelijken met de ogenschijnlijk cynische kampverhalen in Hierheen naar de gaskamer dames en heren van de Poolse schrijver Tadcusz Borowski. Kampliteratuur als die van Primo Levi, Borowski, Sjalamov kan misschien ook pas goed gelezen worden in een later stadium, als de feiten bekend verondersteld mogen worden – het gaat daarin immers om de manier waarop met feiten wordt omgesprongen, om een lezing van de werkelijkheid, de interpretatie; beslissend is dan ook de positie van de lezer, ten opzichte van de verhaalde situaties, van de personen die daarin een rol spelen en van de verteller. De blik van de lezer maakt ook het verschil uit tussen geschiedschrijving en het vertellen van verhalen: het verschil zit ‘m niet in de structuur of in fictie versus waarheid, maar ‘in de bereidheid van de ontvanger, de lezer, om de tekst met onzekerheid en al te accepteren, om de “openheid” van de beschrijving te accepteren tegenover de “echte wereld”, zoals Amoz Oz het onlangs in zijn boek Zo beginnen verhalen… formuleerde.
Als Sinjavski de verhalen van Kolyma een handboek noemt waarin alles staat wat men moet weten over het weerstandsvermogen van de mens als materiaal, kent ook hij de lezer een eigen plaats toe in die test – net als de schrijver zelf vindt Sinjavski het noodzakelijk dat de lezer niet zomaar kennis neemt van een of ander los verhaal uit de verzameling maar zich aan de proef onderwerpt van alle verhalen, als een complex dat betaat uit een aaneenschakeling van martelingen, op verschillende plaatsen in uiteenlopende situaties op telkens andere tijdstippen, een aaneenschakeling van herhalingen, voortzettingen, verhevigingen… Geen moment doet Sjalamov in zijn verhalen vergeten dat wat mensen ‘daarginds’- aan het uiteinde van de bewoonde wereld, in de extremiteiten van het menselijk bestaan – overkomt, niet zomaar een soort historische natuurramp is, maar hun door andere mensen wordt aangedaan, willens en wetens, uit berekening, met welke schijnbaar idealistische bedoelingen ook omkleed. Gebeurtenissen zijn daden, schrijft Saul Friedländer over de Duitse vernietigingskampen en de jodenvervolging. In die zin is het volstrekt adekwaat als Sjalamov zich de kroniekschrijver van zijn ziel noemt, zijn verhalen zijn een document van wat hem is aangedaan; voor de lezer is het bovendien een document van wat de schrijver daarmee uiteindelijk heeft gedaan.
De verhalen van Kolyma passen goed in wat Tzvetan Todorov in zijn lezing ‘Misbruik van de herinnering’ met exemplarische herinnering bedoelt. Schematisch gezien, houdt Solzjenitsyn zich dan meer met de letterlijke herinnering bezig in zijn streven om de Goelag als een onvergelijkelijke misdaad van het communisme te zien die de ontwikkeling van de eigenlijke Russische geschiedenis in 1918 heeft doorkruist. ‘In de Verhalen van Kolyma gaat het er juist om, het uitzonderlijke aan het uitzonderlijke vast te leggen,’ schrijft Sjalamov. Je zou uit die opmerking kunnen opmaken dat Sjalamov vergelijkingen van de kampen van Kolyma met andere uit den boze acht, maar uit wat hij verder schrijft wordt duidelijk dat hij onder het uitzonderlijke niet iets verstaat dat de sovjetkampen tot een unieke, met niets anders te vergelijken historische gebeurtenis maakt; integendeel, juist door het bijzondere te laten zien, vandaar dat details zo belangrijk zijn, wordt vergelijking mogelijk. En er zijn voldoende opmerkingen van Sjalamov waaruit blijkt dat hij die vergelijking noodzakelijk achtte, zoals bij voorbeeld de uitspraak: ‘Na Hiroshima, na Auschwitz, na het ieder-voor-zich van de Serpentine [de kampgevangenis ten zuiden van Magadan] in Kolyma, na de revoluties en oorlogen weigert het nieuwe proza iedere didactiek. De kunst heeft het recht niet tot vermanen. Niemand is meer bij machte en niemand heeft het recht om lessen uit te delen, wat voor lessen aan wie dan ook. De kunst maakt de mens niet beter, zij veredelt niet. De kunst is een middel om te leven, niet om het leven te leren kennen…’ Tot het einde toe zou Sjalamov heilig, nou ja heilig, in de literatuur of althans het schrijven geloven, anders is ook niet te verklaren hoe hij de lijdensweg die hij na twintig jaar internering nog te gaan had, heeft kunnen doorstaan.
In het deel van dit Raster-nummer dat aan Varlarn Sjalamov is gewijd, ligt het accent op de verhalen van Kolyma – uiteraard met de aanbeveling straks al die verhalen achter elkaar te lezen. Maar omdat leven en werk in dit geval niet te scheiden zijn, wordt daarnaast aandacht besteed aan de levensloop van Sjalamov: de ‘korte levensbeschrijving’, al of niet door Sjalamov opzettelijk in de jaren vijftig afgebroken, ging vooraf aan zijn onvoltooide boek over zijn jeugd in Vologda, waaruit hier enkele hoofdstukken zijn vertaald.
1. Zie voor een recent overzicht van de geschiedenis van de Goelag (sinds Solzjenitsyn de benaming voor de Russische kampen, oorspronkelijk een afkorting van Glavnoie OUpravlenie LAGuerei, Hoofdbestuur van de kampen): Le Goulag van Jean-Jacques Marie (1999 verschenen in de reeks Que sais-je?).
2. Sjalamov vond liet weliswaar niet (meer?) nodig alle feiten over het kampsysteem in z’n totaliteit te geven, hij was er in zijn verhalen ten zeerste op gespitst duidelijk te maken wat het verschil was tussen de verschillende gevangenissen en kampen die hij bezocht; dat blijkt ook uit zijn kritische opstelling ten opzichte van Solzjenitsyn. Deze gebruikte overigens zelf de begrippen ‘katorga’ (strafkamp) en ‘ossablag’ (speciaal kamp) en reserveerde het woord ‘laguer’ voor het ‘echte’ kamp waarover Sjalamov het heeft. Zoals vele geïnterneerden vroeg Sjalamov zich af, of de mensen aan wie hij over zijn ervaringen vertelde hem wel zouden geloven, als ze het al wilden horen. Voor die twijfel was alle reden. Zo verscheen er in 1975 in Magadan een publicatie, ‘Historische kroniek van het gebied Magadan. Gebeurtenissen en feiten. 1917-1972’. In de 340 pagina’s van het boek staat er te midden van de ‘2300 feiten en gebeurtenissen die kenmerkend zijn voor de activiteit van de communistische partij-, sovjet-, komsoniol- en vakbonsorganisaties ter ontwikkeling van economie en cultuur van het gebied Magadan’ niet één regel, niet eens één woord over de kampen en de honderdduizenden gevangenen die in Kolyma zijn omgekomen.