augustus 1965
Beste Nadjezjda Jakovlevna,
Ze hebben mijn kat Moesja doodgemaakt. Door een kogel in z’n hoofd. In de Moskouse jungle, openlijk. Een generaal heeft hem doodgeschoten. In het Westen bestaan er overal verenigingen voor dierenbescherming, men heft er belasting waardoor de regering de dieren kan beschermen. Bij ons worden moord en doodslag alleen maar beschouwd als een kwestie van eer en roem. Het op massale schaal vermoorden van katten en mensen is een typerend kenmerk van het socialisme, van de socialistische structuur.
Dieren maken ontegenzeggelijk deel uit van de mensenwereld. Ze geven de wereld een edel aanzien en ze begrijpen veel dingen beter dan Pavlov en Doerov gedacht hebben. Dieren zijn van een beter materiaal dan de mens en brengen veel goedheid in ons leven, heel wat meer geestelijke gezondheid dan de befaamde ‘groene vriend’, de natuur. De hel voor dieren is de angst. Gisteren ben ik erin geslaagd een kijkje te mogen nemen in het asiel voor zwerfhonden, dat wil zeggen de ‘hondenvangers’ die in de straten van Moskou voor de veterinaire bewaking moeten zorgen. Mijn kat Moesja is niet meer. In de hele stad hangen er plakkaten met een oproep van de Regering om de katten uit te roeien, zelfs mijn huisvriend de kat Moesja is voor mij een reden geworden tegen de machthebbers te vechten. Zelfs in dat opzicht komen onze belangen, onze gezichtspunten, onze daden gewelddadig met elkaar in botsing. De dierenarts van onze wijk heeft me gezegd dat ze de katten al in de vrachtwagens afmaken, al meteen ‘s ochtends: ‘Ga naar dat asiel, die Moskouse gaskamer.’ Na veel vijven en zessen ben ik er in geslaagd in die ‘quarantaine voor dieren’ binnen te dringen. Dat had ik beter niet kunnen doen: een grote stenen container met op de onderste verdieping grote ijzeren kooien vol honden, in het midden een trechtervormige goot voor de urine en boven de metalen hondenkooien ijzeren kistjes ter grootte van fruitkratten van acht kilo, voorzien van tralies en propvol gestopt met katten in alle mogelijke kleuren en vachten. Ze hadden hun gebeden tot hun god al gedaan en wachtten op de dood. De ogen van al die katten (en ik ken de ogen van een kat heel goed) waren allemaal hetzelfde, afwezig. Geen enkel menselijk wezen kon ze nog van de dood en de mensen redden. De katten wachtten nog alleen maar op de dood.
Nog erger was een van die kisten waar jonge katjes van verschillende leeftijd bij elkaar waren gestopt, pasgeboren katjes en poezen van een paar maanden oud.
Ik ben weggegaan na de directie te hebben bedankt voor hun menselijkheid, voor hun ‘menselijke’ houding ten opzichte van mij en niet ten opzichte van de katten, want in het begin wilde men mij niets laten zien. Het was ‘nee, punt uit’. Toen ben ik erin geslaagd die hel te mogen zien. Aan de ijzeren kooien hangt een ketting die dient om de container vast te maken aan de haak van de gaskamer. Ik heb de kisten een half uur doorzocht maar ik heb Moesja niet teruggevonden. Ik wilde zomaar in het wilde weg een kat aanwijzen om hem uit die hel te verlossen, maar ik ben van gedachte veranderd.
Het verschrikkelijkste van alles was dat ik dacht toen ik door die gang liep, dat het gebrul, het gekrijs, het gezucht en gejank dat mij tegemoet zou komen als ik de zaal binnenging, een laatste hoop zou uitdrukken, de verwachting van een wonder, dat alle levensenergie van die honden en katten gericht zou zijn op dat laatste ogenblik, dat laatste glimpje hoop… De beesten ontvingen mij in een doodse stilte. Geen gepiep, geen geblaf, geen gemiauw.
5 augustus 1965
Beste Varlam Tichonovitsj,
Verbazingwekkend dat ik nu al voor de derde keer hoor praten over die specialisten in het doodmaken van katten. Een van hen, een oudmilitair, woont in Taroessa naast de familie Ottin. Hij heeft veel katten op straat afgemaakt, maar men heeft hem niet op heterdaad kunnen betrappen. Een ervan was de lievelingskat van de familie Ottin. De tweede werkte bij mij op het pedagogisch instituut van Tsjeboksarij. Zijn verblijf begon ‘heel romantisch’, met het ophangen van een kat. Het derde geval is dat van u. Waarschijnlijk compenseren ze een beetje, door dat te doen, de onmogelijkheid om (althans momenteel, maar hoelang zal dat duren?) menselijke wezens te vermoorden. Ik deel het verdriet bij het zien van een dier dat doodgaat. Alsook de weerzin die de tweebenigen inboezemen die een onschuldig dier vermoorden.
Kom toch eens naar Vereja en haal Natalja Vladimirovna over om te komen. Elena Aleksejevna is van plan zondag te komen. De enige reden om het een week uit te stellen (naar de volgende zondag) zou het weer zijn. Maar er worden opklaringen voorspeld. Misschien wordt het zelfs droger.
Ik vertrouw volkomen op uw oordeel over de poëzie uit de sovjetperiode. Maar vandaag denk ik daar niet aan maar aan ons. En ik had het met u juist over ons. We voelden ons allebei een soort ‘cliënten’, we verwachten, we eisen iets van de poëzie: het goede, een geweten, eer, waarheid… En bovendien, lijkt me, zonder die van elkaar los te maken. Tenminste bij de grote dichters. De menselijke kwaliteit, in de meest strikte zin van het woord. Maar misschien, om een wat onnozel filosofisch taalgebruik te hanteren, moeten de esthetische en ethische waarden onderscheiden worden en moet kunst benaderd worden vanuit ethische criteria. Ik heb Anna Andrejevna [Achmatova] eens iets dergelijks horen zeggen (maar zonder onnozele filosofische terminologie). Zij herinnerde zich dat men in hun jeugd haar dat ‘goede’ verweet. Zij herinnerde zich dat niet zonder bitterheid. Maar voor Osip Mandelstam kon dat niet van elkaar worden losgemaakt, want hij beschouwde zich als de laatste christelijke dichter.
In het begin van onze twintigste eeuw, dat wil zeggen ongeveer in de jaren zeventien tot tweeëntwintig, eisten velen van de kunst (bij voorbeeld Alexander Voronskij) dat ze uitdrukking zou geven aan de kwetsuren die de geschiedenis hun had toegebracht. Dat is wat ook wij zoeken. U weet waartoe een dergelijke eis de artistieke creatie heeft gebracht. Waarom? Was het onjuist om die eis te stellen (men kan geen eisen stellen aan de kunst) of had die eis juist wel gesteld moeten worden? In welke richting moet je denken? Want ik blijf denken dat kunst het meest menselijke is wat er bestaat en dat kunst het menselijke moet dienen (maar misschien moet kunst niets?). Dat is mijn probleem. Maar hoe zit het met Anna Andrejevna? Zij weet er iets van. Maar misschien wil zij niet weten wat het belangrijkste is. Althans in theorie. Moeten we daarover nadenken? Dat moet…
Nadjezjda Mandelstam