Mijn vroegere idool is in het vergeetboek geraakt. Toch denk ik nog wel eens aan hem ook al is hij achter de horizon van mijn herinnering verdwenen, de anonieme schrijver die mij ooit verlokte tot verder lezen. Dankzij hem maakte ik de stap van de wereld van Pietje Bell en Arendsoog naar de romans van Kerouac en Van het Reve. Ik las zijn verhaal toen ik veertien was. De stroom van nieuwe boeken en brochures had de bibliothecaris van de schoolbibliotheek genoopt schoon schip te maken. Zo had ik voor een dubbeltje een aflevering van een literair tijdschrift kunnen kopen. De aankoop betekende mijn eerste ontmoeting met de literatuur. De naam van het tijdschrift wil me niet meer te binnen schieten. Ik weet niets meer van het verhaal dat ik toch zo vaak in die periode heb herlezen. Wat ik me herinner is dit: ik had toen zelf graag zo’n verhaal willen schrijven. Wat me ook is bijgebleven is dat het om een verhaal van een debutant ging, van een achttienjarige Vlaming. Nu, na dertig jaar, ben ik op zoek gegaan in mijn geheugen, in de bibliotheek, maar al mijn naspeuringen zijn tot op de dag van vandaag vruchteloos gebleven. Ik heb mijn hoop gevestigd op Cinoc, althans op een Nederlandse collega van Cinoc.

Wie is Cinoc? Hij oefende gedurende vijfendertig jaar met nauwgezette plichtsbetrachting het meest curieuze beroep uit dat ik ken. Zonder Geoges Perec zou ik daarvan nooit op de hoogte zijn geweest. Zo merkwaardig is Cinocs beroep nu ook weer niet als je tenminste eenmaal op het idee van een vergeetwoordenboek bent gekomen. Het verhaal van de memorabele woordenboekschrijver heeft Perec opgetekend in zijn encyclopedische roman La Vie, Mode d’emploi, in het derde deel, paragraaf zestig. Cinoc werkte aan het woordenboek van Larousse, maar hij was een lexicograaf met een bijzondere missie. Tegenover zijn vrienden en kennissen omschreef hij zijn werkzaamheden kernachtig met de woorden ‘tueur de mots’-woordenverdelger, zou ik zeggen. Terwijl de andere redacteuren van Larousse-teneinde het woordenboek up to date te houden-dag in dag uit op zoek waren naar nieuwe woorden en nieuwe betekenissen, hield Cinoc zich ’s avonds bezig met het schrappen van woorden die uit de mode of in onbruik waren geraakt. Dat was een heel noodzakelijk en precies werkje wilde het woordenboek niet tot in het oneindige uitdijen. Cinoc zorgde er voor dat er plaats vrij kwam zodat zijn collega’s hun vondsten de volgende morgen weer konden in voegen. Toen hij in 1965 met pensioen ging memoriseerden de medewerkers van de dictionnaire dat hij in de loop van de jaren duizenden woorden naar het rijk van de anonimiteit heeft doen verdwijnen. Dat was ook zo.

De namen van duizenden werktuigen, technieken, kledingstukken, spelen, gezegden, gerechten, personen en gebeurtenissen waren door Cinoc persoonlijk ten dode opgeschreven. Door hem was bijvoorbeeld het woord ‘vélocimane’ definitief in de vergetelheid geraakt, nadat hij het uit het woordenboek had verwijderd. Na zijn pensioen was hij het nog op een fiche tegengekomen. ‘Vélocimane’, stond daarop genoteerd, was etymologisch het resultaat van een combinatie van Latijnse woorden: velox, -ocis wat snel betekent, en manus, hand. In de omschrijving stond dat het een voortbewegingsapparaat was, speciaal bedoeld voor kinderen, in de vorm van een paard, gemonteerd op drie of vier wielen. Het werd ook wel autopaard genoemd. Cinoc wist niet hoeveel woorden hetzelfde lot hadden ondergaan. Vélocimane was tenminste nog op een fiche bewaard gebleven.

Na zijn pensioen begon hij woorden te verzamelen die zeldzaam waren. Daarvoor las hij de boeken van Aristoteles, van Cuvier, Bonneterre, Scaliger, Casaubon en ontelbaar veel anderen. Tijdens zijn zoektochten rijpte bij hem het idee van een bijzonder project. Hij besloot een woordenboek samen te stellen van vergeten woorden, niet om ze te vereeuwigen of om hun leven te rekken, maar – zoals hij zei – om eenvoudige woorden te redden die hem persoonlijk nog iets te zeggen hadden.

Terwijl ik Cinocs verhaal las, deed zich het merkwaardige verschijnsel voor dat woorden die jaren in mijn geheugen hadden liggen slapen bij tientallen tegelijk wakker werden en hun neus drukten tegen het venster van mijn bewustzijn. Bij elke rubriek van Cinocs vergeetwoordenboek kwamen ze naar voren. Bij de rubriek keukengerei, keek ik plotseling op de rug van mijn moeder, die met onvermoeibare kracht het wasgoed schrobde over het wasbord. Het wasbord, zou dat nog bestaan? Zelfs van het woord ben ik niet eens meer zeker, hoe noem je dat golvende zink waar het zeepsop over werd gegoten. In zink gestolde golven waren voor mij de stomme getuige van vroegere maandagmiddagen, als mijn moeder mij vroeg de kolenkit te vullen, terwijl ze de fles lodaline uit het keukenkastje haalde. Mijn schoenen poetste ik met Erdal, een keer ook mijn gezicht toen ik voor Zwarte Piet mocht spelen. Het waren de jaren waarin poeliepek en jodenvet geheimzinnige versnaperingen waren en ik voor de eerste keer het woord bestedingsbeperking las. Dat woord stond met kapitale letters op een bijzondere editie van het dagblad. Ik hoorde praten over de duistere machinaties rond de persoon van Anneke Beekman. Een naam die voor mij nooit enige betekenis heeft gehad. Er was iets met spionage en Indonesië. Maar de combinatie alleen al duidt er op dat mijn geheugen al heel vroeg het vermogen tot fictie moet hebben bezeten. De woorden hebben een geheimzinnige signatuur, ze zijn in mijn geheugen verbonden met het gasmuntje en het moetje. De buurjongen aan de overkant trouwde zo maar opeens, het was een moetje fluisterde de buurt en ik vroeg me af wie Linda Christian was. Een beroemde filmster, wist mijn broer te vertellen. Ze had in heel wat Hollywoodfilms gespeeld, ze was van Nederlandse afkomst en nu speelde ze in Plantage Tamarinde. Piet van de Pol speelde ankerkader 47/2 en AGOV won met 3-2 van EBOH. Van Pietje de Vries (Sparta) kreeg ik nog een handtekening toen hij trainde bij Het Nederlands B-elftal.

Het lezen van Perecs verhaal had mij op een dwaalspoor gebracht. De woorden namen de allure aan van de plaatjes die je eertijds bij de kauwgom kreeg. Gekleurde misdrukken, dat zag ik toen ook al. Mijn geheugen draaide mij een loer: ik was begonnen de herinneringen te lezen aan een gelukkige jeugd. Verbleekte woorden waren het, door het geheugen aangeleverd voor het zoveelste verhaal vol jeugdsentiment.

De domste, banaalste woorden blijven je bij, maar nou uitgerekend niet de naam van de anonieme schrijver van het in vergetelheid geraakte literaire tijdschrift. Al de woorden die bij me opkwamen bij het lezen van Perecs verhaal, waren geen vergeten woorden. Sommige stonden nog gewoon in het woordenboek, de encyclopedie of in het Bluebandsportboek. Ze waren vereeuwigd. De namen van de dingen en gebeurtenissen waarvan de trillingen alleen nog onder de oppervlakte van het geheugen voelbaar zijn, die zouden uit het vergeetboek moeten worden gehaald. Het verhaal dat ik op veertien- (of was het vijftien-, zestienjarige) leeftijd las van de jonge Vlaming, wat zou ik dat graag nog eens lezen. Heette het tijdschrift Ontmoeting? Dat zou verklaren waarom het op het katholieke gymnasium voor een dubbeltje is weggegaan. Het was volgens mij een blad van Protestants-Christelijken huize. Met een donkergroen omslag, dat laatste weet ik bijna zeker. Het was de sombere kleur die precies bij mijn gemoedsstemming moet hebben gepast. Maar wat deed een Vlaming dan in zo’n blad? Heel vaag herinner ik me dat de naam iets weg had van Pieters of was Pieter misschien zijn voornaam? Ik kan me volledig vergissen. Wie, o wie zou mij dat vergeten verhaal kunnen terugbezorgen, het vergeten leesuur, welke Nederlandse Cinoc?