De dodo heeft geluk gehad. Hij is niet vergeten, ofschoon vrijwel niemand weet hoe de vreemde vogel er ooit heeft uitgezien. De dodo staat voor het herinneren: gebrekkig, vleugellam, rudimentair. Het bestaat omdat hij is uitgestorven. De dodo markeert het poëtische begin van de milieubeweging. Hij is een symbool, een bijna mythologische lelijke eend (doodgoed maar goed dood was voor hem beter).

‘Dodo’ is bijna een levend woord, misschien ook wel omdat het zo op ‘dood’ lijkt. Gevleugeld geworden na zijn dood: een zeer dode dodo in de lucht. Een ronkend, sputterend eenmotorig vliegtuigje, hoog in het blauwe zwerk, met een lange wimpel erachter, waarop ‘uitgestorven’ staat.

De dodo is een liegbeest. Steeds als zijn naam opduikt, denk ik: je dood is een dooddoener, je bent meer aanwezig dan ooit.

Dodo of dodaars (die kan geen pap meer zeggen): vogel ter grootte van een kalkoen, tot circa vijfentwintig kilo wegend. Verenkleed van grijsbruin tot wit. Sinds de tweede helft van de achttiende eeuw uitgestorven. Sindsdien in de taal opgenomen, vooral in poëzie – de enige plek in de westerse cultuur waar de dood nog wordt geleefd. De dodo heeft zijn leven met zijn dood moeten bekopen. Niet naamloos gestorven.

Als de dodo had geweten dat er ooit Hollandse zeelieden op Mauritius zouden landen, had hij zijn vleugels vermoedelijk beter ontwikkkeld. Nu was het een koud kunstje voor die jannen met hun zeebenen om soep van de dodo’s te trekken in hun kookpotten. Met een gemelijke goedendag werden ze doodgeknuppeld. Maar als hij vleugels had gehad, was hij nooit in het vergeetwoordenboek opgenomen. Woord uit oude jongensboeken en hermetische poëzie, waarvan de inhoud al lang verdwenen is: een lege, door het geestesoog fraai versierde dop.

Omdat de spreektaal een lui, neerliggend monster is zonder veel fantasie, zijn de meeste woorden voor hun voortbestaan afhankelijk van het schrift. Ze bedienen zich het liefst van dichters en schrijvers. De dodo heeft zichzelf nieuw leven ingeblazen door uit te sterven en zo tot de verbeelding te spreken van schrijvers. Andere woorden hebben minder overlevingskansen: het wisselend wapengeluk van woorden.

Er zijn talloze woorden die ik uit jongensboeken ken (reisverhalen, oorlogsverhalen, ridderromans), die in hun oorspronkelijke heroïsche betekenis uit de taal verdwenen zijn, eenvoudigweg omdat bepaalde strijdmethoden niet meer bestaan, omdat bepaalde vormen van vervoer als minder praktisch worden ervaren (trekschuit, dilligence). In veel woorden is het wapengekletter niet langer te horen, ze zijn vervlakt en leven nog slechts voort in uitdrukkingen, zegswijzen, metaforen.

De mens is nu eenmaal oorlogszuchtig en daarom zet hij oude strijd- en oorlogstermen maar moeilijk overboord. Nog altijd sterven mensen in het harnas (vooral ambtenaren), nog altijd ziet men een discussie in de Tweede Kamer graag als een steekspel (met gereformeerd geheven vingertje slaan politici, de dikke buik gehuld in een maliënkolder, malle praat uit). Worden ze nog wel eens onkreukbaar genoemd? Vakbonden zijn altijd op het oorlogspad, vakbondslui dragen oorlogskleuren (anders dan de Apachen te herkennen aan een zwart leren dasje dat losjes op de borst bungelt; bovenste knoopje van het overhemd is open). Komt daar niet Van Agt aangereden op zijn ijzeren ros? Nooit heeft een journalist opgemerkt dat Van Agt in de middeleeuwen onmiddellijk uit het zadel zou zijn geworpen. Hoe paaps hij ook was, Lancelot had Van Agt niet kunnen uitstaan.

Woorden waarvan de inhoud is verbleekt, zijn eigenlijk vergeten. Men verschanst zich achter woorden, maar niet wat het is om bij de belegering van een stad in het veld een schans op te werpen (een vestingwerk in de gedaante van een gebastioneerde vier-, vijf-, of zeshoek). Wat is het verschil tussen een kazemat en een kaasmat?

Wie echter daadwerkelijk teruggrijpt naar de oude oorlogsmethoden – zoals de Iraki met hun loopgraven -, merkt dat de oorlogskansen dan miniem zijn: in het huidige tijdsgewricht is een loopgraaf een loopgraf geworden.

Voor veel woorden klinkt de dodentrommel. Ze kunnen zich alleen nog in uitdrukkingen en metaforen uit de voeten maken (deserteren, hun laatste wapenfeit) en weten dan ten slotte zelf niet meer waarnaar ze verwijzen, waartoe ze behoren. Net als uitgestorven dieren hebben woorden nu eenmaal geen geheugen.