Het woord alleen al is een uitvinding van jewelste. Overgooier. Gooi hem er overheen. Waaroverheen? Kies maar. Wat een luchtige omgang met een kledingstuk. Je trekt iets aan, je pakt je overgooier, je gooit en hoep! klaar is Kees. Geen enkel ander kledingstuk heeft in zijn naam de handeling van het aantrekken opgenomen – uitgezonderd een soort schoen dat ‘instappers’ heet. Er zijn er wel meer met ‘over’; de overschoen vanzelf, en het overhemd, te onderscheiden van het onderhemd. Een ondergooier bestaat niet. Wel een onderjurk, maar weer geen bovenjurk of overjurk. Wel onderbroek en bovenbroek. Eigenaardig eigenlijk dat de overgooier zo’n luchtige naam heeft. Aan het ding zelf kleeft niets nonchalants, eerder iets degelijks en bedachtzaams. De overgooier is een dameskledingstuk dat bestaat uit een lijfje en een rok, maar zonder mouwen of kraag. Meestal was het lijfje lang en recht met een eraan geplooide of gerimpelde rok. Hij werd in de jaren vijftig en zestig gedragen met een trui of bloesje eronder en kon van elke soort stof gemaakt zijn, mits niet te dun. Eind jaren zestig was ook de leren of suède overgooier een tijd lang bijzonder begerenswaardig, die sloot meestal van voren met een rits en bestond alleen uit lijf, geen daarvan te onderscheiden rok. Er hoorde een koltrui onder en kousen in dezelfde kleur als de trui. Groen bijvoorbeeld, of bruin, of bij grote modegevoeligheid paars of oranje.

Waarom wilden wij de overgooier destijds wel en nu niet meer dragen? Of staat de overgooier voor een comeback, zoals ook de hotpants (zij het onder een andere naam) teruggekomen zijn en de skibroek. Zelfs van de petticoat wordt weer af en toe een glimp opgevangen.

Toch schat ik de kansen van de overgooier gering. Hij is teveel verbonden met een manier van leven die nauwelijks kans op hernieuwde populariteit maakt, een leven zonder ijskast maar met veel zure melk voor hangop, een leven waarin met zoiets verrukkelijks als een warme unox rookworst zeer zuinig werd omgesprongen: vijf dunne plakjes op een witte boterham, een in het midden, vier in de hoeken.

In een overgooier at je wentelteefjes, of je likte aan een colalollie of snoepte van drie cent zwart-op-wit uit een papieren puntzakje. Je had er sportkousen onderaan, soms zelfs, -als je mocht van je moeder, de mijne vond het ordinair – zwartwit geblokte, zogenaamde popart kniekousen en juchtleren (jeugdleren dacht ik altijd dat mijn moeder in de schoenwinkel vroeg) veterschoenen. Wie al een tiener was twistte in overgooier met hoog opgetoefd haar op lage pumps met eindeloze punten, die bijzonder slecht voor de voeten heetten te zijn en waarvan de bezitster van het juchtleer dus vergeefs droomde. Zelfs volwassen vrouwen droegen overgooiers als ze met het ijzeren melkflessenrekje aan de arm de trappen opzwoegden. En zwangere vrouwen natuurlijk, die waren eenvoudig niet weg te slaan uit de geruite overgooiers met kort bovenlijfje en lange rok. Soms hadden ze ook nog verwachtingsvolle strikjes op de schouders.

Waarschijnlijk kan de overgooier ook nooit meer terugkomen omdat hij niet verzonnen is uit esthetische overwegingen maar uit zuinigheid, als iets dat ‘je goed’ spaarde. De overgooier raakt het lichaam niet dankzij de onderkleding, de overgooier hoeft dus niet vaak gewassen te worden en kan dus heel lang mee. Met toch steeds een ander voorkomen, dankzij de steeds andere bloesjes, truitjes, vestjes waarmee hij, zoals dat in het modernemodewinkels heet, ‘gecombineerd’ kan worden. Chic of sportief, zegt de verkoopster daar ook graag bij. Maar erg chic was de overgooier nooit. Sportief trouwens ook niet. Hij was betrouwbaar, ja, dat is eigenlijk het beste woord voor de overgooier. Iemand in een overgooier kan niet slecht zijn. Er zijn meer dingen die niet te verwachten vallen van iemand in overgooier. Men drinkt geloof ik geen jonge jenever als men gekleed is in een overgooier. Men rookt liever niet. Men draagt geen hoge hakken. Men heeft geen attachékoffertje bij zich. Sowieso is men vanzelfsprekend baanloos. Men kijkt niet sexy boven een overgooier. Het beste is ook om geen of weinig borsten te hebben. Brigitte Bardot in een overgooier – nee.

Welke vrouwen zouden destijds wel overgooiers gedragen hebben?

Twiggy. Jacky Kennedy. Koningin Elisabeth. Willeke Alberti. Zulke vrouwen.

Eigenlijk is een overgooier veel geschikter voor mannen dan voor vrouwen, figuurmatig gezien. Hij wil immers in het geheel geen rekening houden met de uit- en inspringingen die zo kenmerkend zijn voor het vrouwelijk figuur. Borsten maken hem belachelijk, dan gaat ie gek naar voren staan en als de stof een beetje stug is blijft het hele geval zo’n tien centimeter voor de draagster uit zweven, als een zachte duikerklok. Het bezit van een taille is van geen enkel belang voor de vrouw in de overgooier. Billen strekken niet tot aanbeveling, aangezien het ding geen figuurnaden heeft. Rondom spichtig of vierkant of glooiend bolrond – dat zijn figuren waar de overgooier mee uit de voeten kan. Prins Charles in een overgooier – waarom niet? Ook Prins Bernard of Charles de Gaulle of de jonge Beatles hadden hem met succes kunnen aantrekken.

 

Het frivole achternichtje van de overgooier, al evenzeer uitgestorven, was de babydoll. Het idee – tailleloos, mouwloos – was hetzelfde, alleen werd de babydoll niet over andere kleren aangetrokken maar rechtstreeks over het lichaam. Zij was kort en er hoorde nog een broekje met pijpjes onder. Ik had er zelf verschillende, want het was toen nog het ponnen- en pyjama-tijdperk en ‘s zomers waren die lange mouwen en pijpen te warm, dan was er dus de katoenen babydoll. Je kon ze in elke V&D kopen, en ze bestonden ook weer voor meisjes, tieners en in nylon met ruches voor dames. Voor dames groeiden ze al snel uit tot iets opwindends, waarschijnlijk omdat ze oorspronkelijk voor meisjes bedoeld waren. Onschuldig verleidelijk zal men ze wel gevonden hebben, met die blote benen en armen en dan verder toch zo wijd en onspecifiek. Ze gaven veel maar lieten ook veel te raden. Er bestaat wel een foto van bb in babydoll. Veel filmsterren lieten zich er trouwens in fotograferen, vrouwen die nog niet dood in een overgooier zouden willen worden aangetroffen. Het stond onveranderlijk afschuwelijk, gemaakt jeugdig en aanstellerig. Alleen meisjes, liefst getooid met een rattenkopje of twee staartjes, zagen er meisjesachtig en grappig uit in babydolls.

Is het verdwijnen van de overgooier nu een verlies? Een moeilijke vraag. Is het verdwijnen van de zomerhandschoen, de veterdrop, de bedelarmband, de klikspaan, de diadeem of de hoelahoep een verlies? Misschien. Maar er zijn weinig argumenten te geven waarom de terugkeer van de overgooier met gejuich zou moeten worden begroet. Al die andere dingen, de wentelteefjes, de hangop, het rattenkopje, de twist en de colalollie zou hij toch niet mee terug kunnen brengen. Ik zal toch nooit meer ‘s avonds in mijn babydoll aan tafel zitten met mijn ouders die in een feestelijke bui een mandfles Valpolicella gekocht hebben en mijn vader die uit de krant voorleest dat de rok in Parijs al tot vijf centimeter boven de knie gestegen is. Nu, dan mogen ze die overgooier ook houden.