In zijn roman Rayuela laat Julio Cortázar de hoofdpersoon Oliveira tijdens een gesprek over clochards zeggen: ‘Maar zij missen een Juan Filloy om een Caterva voor ze te schrijven. Wat zou er trouwens van Filloy geworden zijn?’

Het is bij mijn weten de enige keer dat de naam Filloy in de roman genoemd wordt, maar misschien is het daardoor wel een groter eerbetoon dan het op het eerste gezicht lijkt. Want nog altijd is Juan Filloy (Río Cuarto, 1894) de grote onbekende in de Argentijnse literatuur, en zeker in het jaar dat Rayuela verscheen (1963) had nog nauwelijks iemand van hem gehoord omdat hij zijn werk voornamelijk in eigen beheer en in beperkte oplage uitgaf. Toch hebben een aantal van zijn eerste werken dan al in kleine kring, voornamelijk schrijvers, een soort cultstatus bereikt: ¡Estafen! (roman, 1931); Balumba (gedichten, 1933); Op Oloop (roman, 1934) en het door Cortázar genoemde Caterva (roman, 1937) werden unaniem geprezen. Daarom lijkt het des te merkwaardiger dat er pas vanaf 1967 een voorzichtig begin werd gemaakt met het uitgeven van zijn boeken bij reguliere uitgeverijen.

Inmiddels staat Filloy op het punt 100 te worden en dat blijkt een passende aanleiding om eens wat uitgebreider stil te staan bij deze ten onrechte vergeten auteur. In Argentinië zijn de laatste twee jaar al een aantal van zijn werken opnieuw of voor het eerst uitgebracht en in augustus zal daar ter gelegenheid van zijn verjaardag een anthologie van zijn werk verschijnen, samengesteld door de schrijver en Filloy-kenner Mempo Giardinelli. Bij ons komt in diezelfde maand de vertaling uit van een van zijn grote romans: Op Oloop (met een nawoord van Giardinelli).

Vermoedelijk zullen er weinig hispanisten zijn die de naam Juan Filloy kennen, want niet alleen heeft hij de publiciteit altijd zoveel mogelijk gemeden, zijn naam komt ook in vrijwel geen enkel naslagwerk over de Latijnsamerikaanse literatuur voor. En al was hij dan een tijdgenoot van illustere landgenoten als Jorge Luis Borges, Roberto Arlt, Eduardo Mallea, Macedonio Fernández en Leopoldo Marechal en kende hij een aantal van hen ook persoonlijk, hij heeft nooit echt tot de literaire kringen behoord waarvan zij deel uitmaakten. Dat wil niet zeggen dat hij een zonderling was die zich volledig afsloot van de buitenwereld. Integendeel, zijn werk getuigt van een grote belangstelling voor alles wat er in de wereld gebeurt, wordt gedacht en geschreven. Hij spreekt en leest verschillende talen, studeerde Grieks tijdens een reis door Griekenland aan het eind van de twintiger jaren en reisde vervolgens door naar Egypte, waar hij per schip de Nijl afzakte.

Daarvóór studeerde Filloy rechten in Córdoba, een provinciehoofdstad in het binnenland van Argentinië, waar hij na zijn terugkeer uit Egypte ook als rechter werd aangesteld. Hij heeft er 36 jaar lang die functie uitgeoefend en moet daardoor de onderste lagen van de Argentijnse samenleving goed hebben leren kennen, want zijn werk wemelt van de pooiers, oplichters en hoeren. Daarnaast heeft hij 60 jaar lang artikelen geschreven voor de literaire bijlage van het landelijke dagblad La Nación, correspondeerde hij in zijn jonge jaren met Freud (wiens theorieën over het onderbewuste ongetwijfeld invloed hebben gehad op een roman als Op Oloop; Freuds naam wordt er trouwens in genoemd) en schreef hij in de zeventiger jaren een van de eerste romans (Vil y vil) tegen het toenmalige dictatoriale regime. Wereldvreemd kun je hem dus zeker niet noemen.

Zijn eerste boek, Periplo (Omzwervingen), ‘verscheen’ in 1931, een soort ‘psychologische’ reiskroniek gebaseerd op de ervaringen die hij tijdens zijn reis door Griekenland en Egypte had opgedaan. Vanaf dat moment werkt hij gestaag door aan zijn Argentijnse ‘comédie humaine’, want gezien de grote produktie (inmiddels heeft hij zo’n vijftig titels in alle denkbare genres op zijn naam staan) en de enorme verscheidenheid aan personages die hij in zijn romans en verhalen opvoert lijkt de benaming ‘Argentijnse Balzac’ die Mempo Giardinelli hem heeft toebedeeld niet overdreven.

Alle titels van zijn boeken bestaan uit zeven letters (gewoon omdat hij dat leuk vond, al zal een zekere mystieke symboliek er ook niet vreemd aan zijn geweest), wat soms een even absurd als komisch resultaat oplevert: ¡Estafen! (‘Bedrieg!’); He dicho (‘Ik heb gezegd’); Tú, tú y yo en Yo, yo y yo (‘Jij, jij en ik’ en ‘Ik, ik en ik’).

Het is moeilijk iets over de thematiek van Filloy’s werk te zeggen, want hoewel inmiddels ongeveer de helft ervan in druk is verschenen blijkt het nog altijd niet eenvoudig meer dan een handvol titels van hem te pakken te krijgen. Toch is ook uit de paar boeken die ik van hem heb kunnen lezen c.q. inkijken al duidelijk dat hij geen onderwerp schuwt. Of het nu gaat om grote thema’s als haat, liefde, oorlog, waanzin, leven en dood, of om de geneugten van het badhuis, het bordeel en de internationale keuken (in een van zijn latere romans kwam ik het ‘typisch Hollandse’ toetje ‘Chocoladevla men mandarijntjes’ tegen, op dat lastige woordje ‘met’ na perfect gespeld), danwel om architectuur, kunst en Walt Disney, Filloy heeft erover geschreven. En dat alles met een vrijmoedigheid en openheid die je, zeker in die tijd, niet van een man in een dergelijke publieke functie zou verwachten. En misschien moet daarin ook wel zijn terughoudendheid bij het publiceren van zijn werk worden gezocht. Want de openhartigheid waarmee hij bijvoorbeeld over seks schrijft en zijn soms duidelijk socialistische en pacifistische sympathieën zouden hem waarschijnlijk niet in dank zijn afgenomen. Het lijkt me in ieder geval aannemelijker de verklaring hierin te zoeken dan om die louter terug te voeren op bescheidenheid, want daarvoor is hij, zo vermoed ik, toch te erudiet en te zelfbewust. En hoewel hij op de vraag of hij naar succes streeft eens heeft geantwoord: ‘Volstrekt niet. Succes is iets noodlottigs dat op je neerdaalt als de Heilige Geest met Pasen. Of als een dakpan die naar beneden valt precies op het moment dat je eronder loopt’, kan hij even later op de vraag of hij ook ergens trots op is ondeugend uitroepen: ‘Ik ben wereldrecordhouder “palindromie”. For ever! Ik heb meer dan zesduizend palindromen bedacht, een aantal dat nooit meer in welke taal dan ook zal worden overtroffen.’

Met de summiere gegevens die tot nu van Filloy bekend zijn is het natuurlijk moeilijk een goed beeld van hem te krijgen of hem te plaatsen in een bepaalde literaire stroming of traditie, en misschien is hij daarvoor ook wel te zeer een eenling. Zeker is wel dat hij iets toevoegt aan de toch al zo rijke Argentijnse literatuur. Er zijn duidelijke overeenkomsten met het werk van Arlt, Marechal, Cortázar en Sabato (de interesse in het metafysische, de ironie, de eenzaamheid, het conflict tussen lichaam en geest, tussen denken en gevoel), maar tegelijk heeft Filloy een geheel eigen stem die hem onmiskenbaar onderscheidt van de anderen. Vooral zijn metaforen zijn soms even wonderlijk als vindingrijk, terwijl hij bovendien een zeer verfijnd gevoel voor humor heeft waarmee hij ernst en relativering knap weet te doseren. Misschien zou je met betrekking tot Op Oloop als enige bezwaar kunnen aanvoeren dat Filloy’s kracht af en toe ook zijn zwakte is. Namelijk wanneer hij bij de beschrijving van de verwarde psychische toestand van de hoofdpersoon zijn beeldspraak wat al te ver doorvoert, waardoor het net iets te zweverig en esoterisch wordt. Maar zelfs dan is zijn woord- en taalgebruik op zijn minst verrassend. En verder wekt het voor een Nederlandse lezer natuurlijk enige verbazing wanneer een personage met de naam Piet van Saai een Fin blijkt te zijn. Maar dat zijn wat mij betreft slechts kleine smetjes die niet wegnemen dat Op Oloop inhoudelijk, compositorisch en stilistisch een bijzondere roman is. In ieder geval is het boek een indrukwekkende kennismaking met Juan Filloy, die het alleen maar onbegrijpelijker maakt dat hij zo lang onbekend is gebleven.

Op Oloop beschrijft het geestelijke verval van de 39-jarige statisticus Optimus Oloop, een in Buenos Aires woonachtige Finse immigrant, in een periode van twintig uur. Het verloop van dit verval wordt in het boek aangegeven met vetgedrukte tijden in de kantlijn. De roman begint om 10 uur ‘s morgens en eindigt om 5.49 de volgende ochtend. Die tijden markeren, zonder de loop van het verhaal te onderbreken, de geleidelijke toename van zijn innerlijke verwarring.

Op Oloop is een man die de methode tot levensprincipe verheven heeft. Hij gelooft in de rationaliteit van de mens en legt alles vast in systemen en wetten die onder geen beding mogen worden overtreden. Het begin van de roman gunt ons een blik op zijn denkwereld, op zijn gewoonten en zijn absurde pogingen om zijn leven tot een harmonieus geheel te maken. Het is een gevecht van de rationaliteit tegen de instincten en gevoelens. Een gevecht dat hij gedoemd is te verliezen.

De roman speelt zich af op vier verschillende lokaties die evenzovele stappen in zijn innerlijke desintegratie aangeven. De eerste lokatie is een Turks badhuis dat hij elke zondag om precies half elf bezoekt. Hier worden de eerste tekenen van zijn ‘waanzin’ zowel voor hemzelf als voor de buitenwereld (het personeel van het badhuis en de andere badgasten) zichtbaar. Op Oloop beseft welk gevaar hem bedreigt: ‘…heel de continuïteit van zijn gedachtengang en heel de continuïteit van zijn leefregels zegen krachteloos ineen bij het beeld – niets meer dan het beeld! – van een vrouw.’

Die vrouw is Franziska, de nicht van de Finse consul en Op Oloops verloofde. Na een buitengewoon chaotisch verlopen ontmoeting met haar op het Finse consulaat, de tweede plaats van handeling, verlaat Op Oloop in een soort trance het huis, Franziska met een zenuwinzinking achterlatend. Wat dan volgt is een merkwaardig intermezzo waarin Op Oloop en Franziska een bizar telepathisch gesprek voeren dat vol zit met seksuele symbolen en verwijzingen (Freud?!). Het dilemma van Op Oloop wordt steeds duidelijker: het vlees tegenover de ziel, de lichamelijke liefde tegenover de zuivere liefde.

Derde plaats van handeling is een restaurant waar Op Oloop een banket geeft voor zes van zijn vrienden. Hier speelt een groot deel van de roman zich af en komen we via de gesprekken van de zeven mannen meer te weten over de achtergronden en de levensgeschiedenis van Op Oloop. Ook voor zijn vrienden wordt dan duidelijk dat Op Oloop in een opperste staat van verwarring verkeert. De gesprekken zijn intrigerend door de vele onderwerpen die aan de orde komen, de onderlinge plagerijen en grapjes. Soms is het ronduit keuvelen wat de heren doen, dan weer wordt er over zeer serieuze onderwerpen gesproken, afgewisseld door plotselinge inzinkingen of momenten van euforie van Op Oloop. Heel geleidelijk komt het gesprek op het onderwerp dat Op Oloop kwelt: de liefde, in al haar verschijningsvormen. Hij onthult de ‘feestelijke’ aanleiding voor het banket: hij zal die avond zijn duizendste hoer bezoeken. Voor Op Oloop staat dit feit volkomen los van zijn liefde voor Franziska (vlees versus ziel). Zijn bordeelbezoeken hebben louter een statistische functie. Hij noteert de eigenaardigheden van de hoeren die hij bezoekt om ook de (betaalde) liefde in getallen en statistische gegevens vast te leggen en op die manier in te passen in het rationele systeem dat zijn enige houvast vormt.

De laatste plaats van handeling is het bordeel. Daar wacht Op Oloop, om vier uur ‘s morgens, een nieuw dieptepunt. De duizendste hoer die hij heeft uitgekozen blijkt niet alleen een landgenote maar bovendien de dochter van een Finse jeugdliefde. Zijn poging om haar, als de ‘dochter van zijn dromen’, mee te nemen markeert zijn definitieve geestelijke ineenstorting en hij weet dat er maar één mogelijkheid overblijft. Na het schrijven van een aantal afscheidsbrieven aan zijn vrienden en Franziska springt hij om 5.49 uur van het balkon van zijn huis. In zijn testament heeft hij zijn grafschrift opgenomen:

 

hier rust op oloop
niets was zwaar voor hem
behalve de liefde.
daarom hield hij zo van
vrouwen van lichte zeden!