1 .

Als ik straks zes word

trouw ik met Loes

en ga un mercedes rije

maar daar mag Loes niet in

die hoort toes

2.

KEESSIE IS GEK

BEPPIE IS GEK

alleen ik ben versandig

imme reet hep ik ook nog un hooft zitte

3.

rechts af

links af

en ikke vooraan in de stoet

we dragen opoe naar d’r graf

4.

Vader bouwt ‘n huis.

Eerst de schoorsteen, met ‘n knots van’n rookpluim.

Daarna ‘t dak van ‘t huis.

Daarna de ramen.

Je ziet er niks door, zo zwart zijn ze.

Alleen door de muren kan ik heenkijken

want die zijn er nog niet.

Maar ook de muren moeten opgebouwd

en de kamers ook, één voor één.

En als ‘t huis tenslotte de grond raakt

zegt vader: nounou!

5

Tommie grijpt Susan.

Eerst geeft ie d’r ‘n pak slaag.

Daarna wurgt ie d’r.

Op ‘t eind snijdt is d’r in kleine stukkies.

Hij legt d’r harten en levers en de hele mikmak

op ‘n lange rij van hek tot hek.

Susan denkt na en zegt: ik zal niet klikken

maar als je me niet weer goed kan maken

moetje vast naar de tuchtschool.

6.

De zon schijnt op ‘t huis.

Daar boven is’ t nacht in de hemel.

Goeiemorgen en goeienavond.

7.

Pietje en Puk

doen fiese dinge in de tuin van de kleuterschool

ut sein farkes

dandere kleutes staan eromheen

en ook mufrau de Paidagogos kijk toe

ba wat un grote farkes

ze greipt naar papier en scherpe pen

en sreift golfend van woede:

Geëchte Auderz!

Maak de folgende keer betere kindere.

En de auderz antwoorde:

Beste Mufrau de Paidagagas!

We traue en scheite almaar door

we esperimentere met fersielende soorte kindere.

Nr. 7 verscheen eerder in De toren van het zwijgen, anthologie van de hedendaagse hongaarse poëzie, in de reeks Poetry International, Meulenhoff, 1977