Het zwijgen van de nacht is verdacht, ook het zwijgen van onze katten.
Waarom zeggen ze niet eindelijk iets, ze weten toch zoveel.
Leugens hebben korte benen en lange oren, daartussen is van alles mogelijk, schoonheid en uiterlijk. De waarheid heeft acne en steenpuisten, dat hebben leugens niet.
Bijna had de nacht iets gezegd. Maar natuurlijk stak de wind op, natuurlijk zetten degenen die laat naar huis kwamen een keel op, het was een gevecht om klinkers en medeklinkers, de steenpuisten kwamen op. En als het eens Duits was geweest?
Net zo goed had de dag iets kunnen zeggen. Hij snuit z’n neus in een papieren zakdoek, dat is praktischer. Hij haalt de melk naar binnen, ook hij houdt z’n mond. En een kummelbrood, dat leidt tot niets. Wat heeft hij ook te zeggen? Steeds alleen wat hij weet. En hij weet wat wij weten, geen greintje kummel meer, geen Hongaarse en geen Deense. We willen naar Kopenhagen, daar horen we wat we al weten. En waarom niet meteen zwijgen? De kat heeft gelijk.
Melkwinkels in Kopenhagen, papieren zakdoeken, de korte benen maken ons radeloos. We rekken ons uit, maken ons met geweld langer. De rode zweem in het zwart van onze katten is ons te machtig, even horen we de waarheid. Ze heeft korte benen en lange oren.
 
 
 
‘Aequinoctium’ van Günter Eich (1907-1972) is afkomstig uit de bundel kort proza Maulwürfe, 1968.