Een glinsterend slijmspoortje op een stronk
een losgeraakte en bedauwde spinnendraad
de wind, dit alles traag en lichtjes drogend

Meer niet
meer niet nodig ook

Een glimlach en daar
weer het vervagen van.
 
 
 
 
Kleuren tussen alle kleuren in
nog geen begin van woorden

tinten die het ik doen
terugspringen in zijn schaduw

tot in het middaglicht
die ook verging

en blindheid heerste
met de scherpte van de eerste blik.
 
 
 
 
Een vriend schreef
‘Ook is het voor de mens onmogelijk
om boom te worden’

Hoogstens een boom
die met zijn takken naar gezichten zoekt
met zijn bladeren naar namen

Zwijgend staan de boom en ik
tegenover elkaar: hij met zijn jaarringen
ik met mijn herinneringen

De zwarte hond die langsloopt
aarzelt geen ogenblik en
licht zijn poot.
 
 
 
 
Alsof kleuren je de rug toekeren
je het palet ontzeggen en je het
neerleggend alleen nog maar kunt kijken
hoe zij daar in het verborgene gloeien.

Zoals zij mij met half afgewend gelaat
het meeste zegt, verstrikt in zwijgen
en haar gebaar door het open raam
de lege hemel binnenwaait.
 
 
 
 
Duinen verschuiven, hun gewassen kleuren
lossen op in de ochtendzon

Het stuifzand aan hun voet
verlegt steeds weer zijn grenzen

Een dennenappel spert zich open
een gedachte die zich ontvouwt

De gemuilkorfde hond kijkt mij
in het voorbijgaan aan: moet je wat?

Niemand heeft iets gevraagd
niemand wil antwoord hier

Wie achterom kijkt ziet hoogstens
waar hij liep zoƫven

Taal noch teken –
je sluit je lege hand
om dit gevoel.
 
 
 
 
Zoveel plaatsen waar het leven
geen naam heeft maar ook niet
kan worden gebleven
hoe graag wij ook

De stijve rietkraag rond
de hals van het ven, de berken
breekbare dametjes op een bal
de wind in helmgras: alsof een hand
een hondenvacht gladstrijkt

Zo verwijdert kijken ons
van de wereld die leeg en eeuwig is
de wolkjes van onze vergelijkingen
lossen op in het zwerk.

Er was eens een man die wilde
zijn geliefde bezingen
haar appelglanzen, haar donsbewegen

hij raakte haar aan, legde zo
zichzelf het zwijgen op.

Er wordt gezegd …
ach, men zegt zoveel.
 
 
 
 
Hoe onbereikbaar het zwijgen
dat zo eenvoudig lijkt voor wat nog
nooit van een woord heeft gehoord

Zwijgen in alle talen
aan geen mens voorbehouden
(die tegen een steen klopt en binnen denkt)

Wat zich naar alle kanten vertwijgend
in blad vliegt dat Iater weer afvalt en
zwart wordt, almaardoor zwijgend

Terwijl de herinnering aan groen hem beklijft
en de woorden kleurt tot ze blozen
op zijn oude gerimpelde appelwangen

De man staat steunend op een stok
en probeert zich voor te stellen
hoe het zou zijn als het niet meer was
wat het geweest is, dit innige aanhoudende ruisen.