In de loop van de tijd veranderen de Sirenen van vorm. Hun eerste ge­schiedschrijver, de rapsode in het twaalfde boek van de Odyssee, vertelt ons niet hoe ze waren; voor Ovidius zijn het vogels met roodachtige vleugels en een maagdengezicht; volgens Apollonius Rhodius hadden ze het bovenlijf van een vrouw en het onderlijf van een zeevogel; vol­gens maestro Tirso de Molina (en de heraldiek) waren ze ‘half vrouw en half vis’. Hun geslacht is niet minder discutabel; volgens het klassie­ke woordenboek van Lemprière zijn het nimfen, volgens dat van Quicherat monsters en volgens dat van Grimal duivels. Ze wonen op een eiland in het westen, vlak bij het eiland van Circe, maar het lijk van een van hen, Partenope, is in Campanië gevonden en heeft zijn naam gege­ven aan de beroemde stad die nu Napels heet; de geograaf Strabo heeft haar graf gezien en was aanwezig bij de gymnastiekwedstrijden die re­gelmatig ter ere van haar nagedachtenis werden gehouden.
 
In de Odyssee wordt verteld dat de Sirenen met hun gezang de zee­varenden lokten en hen te gronde richtten en dat Odysseus de oren van de roeiers met was dichtstopte en bevel gaf hemzelf aan de mast vast te binden om hun gezang te kunnen horen en niet te gronde te gaan. Om hem te verleiden boden de Sirenen hem de kennis van alle dingen van de wereld aan:
 
‘Niemand is hier in zijn zwarte schip voorbij gevaren zonder uit onze mond de honingzoete stem te hebben gehoord en zich erin te hebben verheugd en wijzer te zijn voortgegaan… Want wij weten alles: hoeveel inspanningen de Grieken en de Trojanen in het vlakke land van Troje hebben doorstaan door de beschikking van de goden; en we weten alles wat er op de vruchtbare aarde zal gebeuren.’ (Odyssee, XII)
 
Volgens een door de geleerde Apollodorus in zijn Bibliotheek van Apollodorus opgenomen mythe, zong Orpheus vanaf het schip van de Argonauten mooier dan de Sirenen, en daarom stortten zij zich in zee en veranderden in rotsen, omdat het hun lot was te sterven zodra iemand niet gevoelig was voor hun toverkracht. Ook de Sfinx stortte zich in de diepte zodra haar raadsel werd geraden.
In de zesde eeuw werd er in Noord-Wales een Sirene gevangengeno­men en gedoopt, en zij werd onder de naam Murgen in enkele oude al­manakken als heilige opgenomen. Een andere Sirene glipte in 1403 door een spleet in een dijk en woonde in Haarlem tot de dag van haar dood. Niemand begreep haar, maar men leerde haar hoe ze moest weven en instinctmatig aanbad ze het kruis. Een chroniqueur uit de zes­tiende eeuw redeneerde dat zij geen vis was omdat ze kon weven, maar dat ze ook geen vrouw was, omdat ze in het water kon leven.
In het Engels is er een verschil tussen de klassieke Sirene (siren) en de Sirenen met vissenstaart (mermaids). Voor de vorming van dit laat­ste beeld zou er sprake zijn geweest van invloed naar analogie van de Tritons, godheden uit het gevolg van Poseidon.
 
In het tiende boek van de Republiek staan acht Sirenen aan het hoofd van de revolutie van de acht concentrische hemels.
Sirene: vermoedelijk zeedier, lezen we in een wreed woordenboek.
 
 

Uit: Het boek van de denkbeeldige wezens (1947), vertaald door Mariolein Sabarte Belacortu.